zondag 18 december 2011

Het spoor van Europa: terugblik op 2011




Niets is meer normaal, man


In de nieuwe Nederlandse woordenschat mag “weigerambtenaar” misschien hoog scoren, het thema van dit jaar was zonder twijfel de eurocrisis. Hun gemene deler is de tunnelvisie waarvan onze publieke ruimte behangen is geraakt. Verdomming heeft het gewonnen van inspiratie. Angst voor complexiteit, las ik. We accepteren geen “enerzijds, anderzijds” meer. Wij maken deel uit van een samenleving waarin van ons gevraagd wordt te schikken en te gunnen, in redelijkheid en in redelijke mate. Wij zijn daar ver vandaan gedreven. Laat staan dat wij gevoelsmatig iets hebben met het grotere verband: “Europeaan.. Wat is dat?” Als wij zonder schade voor onze eigen portemonnee de Grieken konden laten stikken dan deden we dat.

Ik heb altijd gevonden dat overmatige vleeseters egoïsten waren. Er was zelfs onderzoek naar gedaan. En mag ik dat nu niet meer vinden omdat het onderzoek fake bleek te zijn? De wetenschap en het hoger onderwijs zijn flink van hun voetstuk gevallen. Dubieuze diploma’s, dubieuze onderzoeksstatistieken. Vertrouwen in mensen is handelswaar geworden; in de wetenschap, financiële markten, kerkelijke instellingen en publieke organisaties: misbruik is de grote waterval van onze tijd. Het is ieder voor zich. Markt staat tegenover maatschappij. Voor dat laatste weet zelfs de PvdA geen wervend verhaal meer te verzinnen. De sluizen van burgerlijke redelijkheid zijn tot de laatste nerf geërodeerd. Middelmatige managers stichten angstculturen en graaien hoge bonussen. Het risico weggestuurd te worden nemen zij op de koop toe, want ze zijn toch al binnen.

Ik ga erin geloven. Het ergert me dat ik niks leukers kan zeggen. Ik moet werkelijk moeite doen een lichtpunt te vinden in onze cultuur van onbeschaamde hebberigheid en intellectuele leegte. Als wij de nuance niet meer waarderen drijven wij vanzelf naar een slavenstaat van enkel wantrouwen, achterdocht, bestraffing. Het is een gotspe dat de flinke stappen voorwaarts die wij moeten maken zich niet zouden verdragen met democratie. Willen wij werkelijk geregeerd worden door kredietbeoordelaars en twitteraars?

Genoeg gesomber. Ik wens iedereen toe dat wij in 2012 met vereende krachten boven dit bizarre perspectief weten uit te stijgen.

vrijdag 14 oktober 2011

Babyboomers rollebollen over hun geschiedenis


Happening bij het Lieverdje, jaren zestig


De recente polemiek in de Volkskrant over het erfgoed van de babyboomers bewijst dat geschiedenis beter niet kan worden geschreven door degenen die haar zelf hebben gemaakt. Daarvoor is afstand nodig en emotionele neutraliteit. Zo niet de columnist Max Pam die in reactie op een artikel van Huub Mous (“ Wij, babyboomers, zijn bij de eerste afslag al het spoor bijster geraakt ”) fel terugbekt: “ Wij babyboomers hebben gefaald? Spreek voor jezelf, zak !”.

In de moderne geschiedenis volgde op perioden van revolutie en turbulentie steevast een fase of ten minste een element van reactie: de contra-reformatie in de 17e eeuw, de restauratie na de Franse revolutie, het fascisme na de fase van mentale en politieke chaos in de fin de siècle. De “contra-revolutie” na de jaren zestig zette in feite al vroeg in. Binnen een decennium werd het hele bouwwerk van inspraak en medezeggenschap met de grond gelijk gemaakt. Dit gebeurde vooral onder de druk van efficiency, concurrentievermogen, “kwaliteit” en, zo zou men kunnen zeggen, de algehele economisering van ons maatschappelijke en publieke leven.

Andere verworvenheden van het provocerende en ludieke lawaai waarmee de babyboom-generatie zichzelf vijftig jaar geleden liet kennen zijn juist bestendigd en hebben zich verder ontwikkeld, ook met hun keerzijden. Ontzuiling, sociale vrijheid en individualisering lijken doorgeslagen naar een situatie van massaal isolement en matschappelijke onverschilligheid. De popcultuur heeft het (klein-)kind gebaard van ongeremd hedonisme waarin uiterlijke verschijning en mediagenieke kwaliteiten de boventoon voeren.

Maar er is natuurlijk veel meer gebeurd, meer dan enkel kan worden toegeschreven aan de eigenheden van deze specifieke generatie. De vraag is of de recente geschiedenis en de periode waarin babyboomers hun invloed lieten gelden wel helemaal op dezelfde wijze kunnen worden gesegmenteerd. De popcultuur was in feite het product van een voorafgaande generatie. En na de jaren tachtig – ik denk met name aan de informatie- en communicatie technologie – werd een nieuwe jongere generatie prominent. Was Steve Jobs een babyboomer, of juist niet?

Ten slotte is er een spanningsveld tussen het tijdperk waarmee babyboomers zich graag identificeren (“de jaren zestig”) en datgene waarop zij nu worden afgerekend (en ook zichzelf laten afrekenen): het – vermeende – echec van de multiculturele maatschappij en de torenhoge schuldenlast die nu op het bord komt van weer volgende generaties. Is verhaal inderdaad een epos van zoek geraakte sporen? Wie babyboomer Job Cohen in de ogen kijkt ziet het hele pallet van idealisme en vertwijfeling dat aan de meeste van zijn tijdgenoten is voorbijgetrokken. Zijn positie in de branding van de politiek, van een partij die wel heel erg de klappen van de afrekening moet verwerken, lijkt symbool te zijn van een verleden tijd waarvan geen afscheid valt te nemen.

zondag 9 oktober 2011

Vlees of fruit, de jagers en de verdelers




Er is veel ophef over de frauderende professor die met onderzoek had aangetoond dat vleeseters “egoïstische hufters” zijn. Van degelijk onderzoek was geen sprake, aldus de berichten. De tabellen die de stelling moesten onderbouwen bleken nep te zijn. Schande dus. En het was niet zomaar een foutje. De hoogleraar in kwestie zou een spoor van twijfelachtig wetenschappelijk werk hebben getrokken.

De gang van zaken valt des te meer te betreuren omdat de vraag naar mentaliteitsverschillen tussen grazers en vleeseters wel interessant is. In mijn eigen onwetenschappelijkheid hanteer ik een vergelijkbaar onderscheid ook al zijn mensen in beginsel geëvolueerd als omnivoor. En het is wat mij betreft meer een metaforische kwestie dan een academische.

Voorop staat dat geen enkel dier (mens incluis) ontkomt aan het verlangen naar voedsel. Daar is op zichzelf niks egoïstisch aan, of je zou kunnen zeggen dat dit het gedeelde egoïsme is van alle levende soorten, wat zij ook verteren. Zonder een functionerende voedselpyramide staakt de aardse levenscyclus. Op enig moment zijn wij allemaal voedsel.

Ik zie desondanks wel een onderscheid, niet tussen gras of vlees maar tussen degenen die er vooral op uit zijn om de buit te vangen (lees: geld te verdienen) en degenen die zich liever eraan wijden dit redelijk te verdelen en die meer van nature de belangen behartigen van de hele groep. Dat beeld loopt niet helemaal parallel met het eerdere onderscheid. Ook meer huiselijk ingestelde mensen delen in de buit, of het nu vruchten zijn of ribkarbonades. Het komt dicht bij de gedachte die in het gewraakte onderzoek aan de orde is: wij zijn niet allemaal in gelijke mate altruïst en egoïst. Maar niemand is in mijn ogen uitsluitend het ene of het andere. We praten over gradaties. Daarin had de hoogleraar best wat diepgang mogen brengen, met meer gefundeerde tabellen.

Nu zal wel niemand het nog aandurven om nog een keer over de vleeseters onder ons te beginnen. Terecht, want dat gaat in feite over heel iets anders. Ik eet graag een biefstukje, maar als ik ergens toe behoor dan is het toch eerder de zorgzame kudde dan de op winst beluste roofdieren.

zaterdag 8 oktober 2011

Nu heb ik eindelijk een boerka gezien




Ik dacht dat het mij nooit zou overkomen. De drukte over boerka’s heb ik altijd gezien als een sterke overdrijving. Waarom iets bij wet gaan verbieden dat toch al niet of nauwelijks voorkomt. Ik kende het verschijnsel alleen van plaatjes.

Maar nu zag ik een boerka op de openbare straat (*). De gedaante stond bij een tramhalte, met daarnaast een man. Daaruit leidde ik af dat onder het zwarte gordijn vermoedelijk een vrouw verborgen was. Ik kon niet nalaten er bij het voorbijgaan een flink aantal seconden naar te staren. Mijn wenkbrauwen fronsten.

De aanblik liet mij niet los. Dat zou mij ook zijn overkomen als ik midden in de zomer Sinterklaas was tegengekomen. Aan de geheel verborgen gestalte van een vrouw kleeft een maatschappelijk debat. De communis opinio in ons land is dat het niet past. De man die op deze manier zijn vrouw meevoert op de openbare straat is een onderdrukker. Daarom moest ik wel fronsen, omdat dit is wat wij vinden en dat behoren wij ook te laten zien. Deze algemene norm drong zich op in mijn gezicht, terwijl ik ook had kunnen lachen.

Echt storend kan ik het niet vinden, dat wil zeggen: zo lang ik niet al die gedachten er bij heb, die dwingende bezitsdrang, de ongelijkheid, de verborgen zieligheid van die vrouw. Zo hoef ik niet te denken, ook al was de aanblik verre van vrolijk.

Gezegd wordt dat wij de binnenkomst van dit soort fremdkorper moeten beschouwen als een verrijking. Dat gaat mij echt te ver. De man en die vrouw (het zal toch een vrouw zijn geweest) stonden daar geheel in zichzelf verzonken. Klederdrachten kunnen uitnodigend, ja zelfs feestelijk zijn, maar het beeld bij die tramhalte was van een volkomen stilte, ja zelfs van pure grimmigheid.

Terug naar de publieke discussie die erop uit is dit te verbieden. Ik heb daarover al vaker mijn twijfels geuit. We praten hier niet over een muggenplaag. Mijn gevoel is dat wij de gestalte onder het donkere gewaad – lees: die vrouw – eerder nog kwetsbaarder maken. Het gaat niet om haar. Het gaat om hem.

Ik wil wel horen wat die mannen er zelf over te zeggen hebben en niet enkel de herhaalde publieke afkeuring. En als er een wettelijk verbod komt, laten we dan ook denken aan de agent die straks dat varkentje moet wassen.

(*) Een medeblogger wijst mij erop dat de afbeelding geen boerka is maar een niqaab. Zo leer je nog eens wat. Dit was ook wat ik feitelijk op straat zag. De term boerka gebruik ik desondanks om beide drachten aan te duiden.

maandag 3 oktober 2011

De oude partijen worstelen tegen de stroom in




PvdA en CDA zakken beide steeds verder weg in de kiezersgunst. Met de gelijktijdige stabiele, licht stijgende positie van SP en D66 lijkt vooral sprake te zijn van een herschikking in en rond het midden, neigend naar links. Het zijn slechts weerberichten die er ten minste op wijzen dat de rechtse hype een grens heeft bereikt – of ten minste een forse drempel. Maar belangrijk is vooral dat de partijen die de drager zijn van de klassieke ideologieën geen wind meer vangen. Zij dobberen in een niemandsland.

In een televisie-interview dit weekend zag ik de CDA-partijvoorzitter Ruth Peetoom omstandig en tamelijk hulpeloos vertellen over de strategische inspanningen die haar partij weer op de kaart moeten brengen. Heel concreet werd het niet. Haar uitleg bleef hangen in procesmatige verklaringen. Zij heeft het dubbel moeilijk want haar partij mist een duidelijk boegbeeld. Verhagen is de vleesgeworden ontkenning dat het CDA ooit nog met één mond zal kunnen spreken.

De PvdA spreekt – of zwijgt – met een mond die haar achterban steeds minder bevalt. Telkens opnieuw laat haar leider Cohen zich in een hoek zetten door plagerijen van rechts. Tegelijkertijd ontkomt hij er niet aan te zwichten voor de druk van het kabinet als zijn medewerking nodig is in kwesties van nationaal belang (zoals de euro). In het publieke beeld is het gezicht van de partij net zo tweeslachtig als dat van het CDA, verscheurd door verantwoordelijkheidsdrang aan de ene kant en de onzekere speurtocht naar hernieuwd politiek appeal aan de andere. In dit licht zijn partijen zoals de SP, D66 en ook Groenlinks enkel vluchtheuvels maar geen fundamenteel alternatief.

Het succes van de VVD is vooral te danken aan de onverbiddelijke keuze voor direct electoraal succes. Van serieuze pogingen tot een modern liberaal profiel is geen sprake. Als voorman van zijn partij bedient Rutte zich enkel van turbotermen die goed liggen bij publiek en media. Desondanks kan dit moeilijk verbloemen dat de VVD even onherkenbaar is geworden als haar traditionele medepartijen.

Politieke partijen of – anders gezegd – de politieke segmentaties van het electoraat zijn er niet voor de eeuwigheid. Steeds meer dringt het beeld op dat geen enkele strategische heroriëntatie de partijen van het oude schema kan terugbrengen in het centrum van de macht. Die heroriëntatie zal vooral van de kiezers zelf moeten komen. De grote vraag is hoe dit proces zich daadwerkelijk zal voltrekken en of partijvorming in de gangbare zin überhaupt nog een rol kan spelen. Wij weten inmiddels dat het vooral op personen aankomt. Hun opkomst is onvoorspelbaar, grillig en doortrokken van opportuniteit. En misschien is dat de karakteristiek bij uitstek van het politieke toneel dat ons (ook) in de komende periode te wachten staat.

donderdag 29 september 2011

Volkskrant mist de pointe van de Raad van State




Dezer dagen valt de beslissing over de opvolging van Tjeenk Willink als vice-president van de Raad van State. Aanleiding voor een redactioneel krabbeltje in de Volkskrant over het belang van deze functie. Veel om het lijf heeft het niet en het is in mijn ogen bovendien tamelijk misleidend.

Kernfunctie van de Raad van State is haar rol als hoogste adviesorgaan van de regering. Tevens is zij de hoogste rechterlijke instantie in bestuursgeschillen..Wat deze twee functies verenigt is de rol die de Raad vervult in het bewaken van de integriteit van ons publieke bestel. Daar ligt dus ook onmiddellijk de kern van de functie van haar vice-voorzitter: in het openbaar vertoon van absolute onkreukbaarheid en objectiviteit.

In de Volkskrant wordt aan dit aspect volledig voorbijgegaan. Dit heeft vermoedelijk te maken met de aandacht die recent vooral is uitgegaan naar de rol van de vice-president bij kabinetsformaties en de associatie met de (vermeende) machtsuitoefening.van het staatshoofd (zie hierover mijn eerdere betoog )

Macht is het inderdaad laatste waarmee de vice-president van de Raad van State kan worden vereenzelvigd. Zijn oordeelsvorming dient vooral vertrouwen in te boezemen, welke uiteindelijke politieke voorkeuren ook mogen meespelen in de besluitvorming door regering en parlement.

Zo bezien komt de kandidatuur van de huidige minister Donner zeer dicht bij het vereiste profiel. Hem kan geen machtswellust worden aangewreven. Zijn onkreukbaarheid is van welhaast antiquarische signatuur. Dat geeft misschien ook de nodige rust rond een openbaar instituut dat bij uitstek gevrijwaard dient te blijven van het dagelijkse publieke kabaal.


Lees:
Waarom de vice-president van de Raad van State zo belangrijk is

zaterdag 17 september 2011

Het barbaarse iconoclasme


Slaven op de koets van de Majesteit


Beeldenstormen zijn van alle tijden. Respect voor de geschiedenis is niet vanzelfsprekend. Dit is des te minder het geval wanneer die geschiedenis een symboliek representeert die bij latere generaties weerzin oproept. Afgoderij en heldenverering verkeren op enig moment in hun tegendeel. Het volk loopt er tegen te hoop.

Het is interessant dat wij nu opnieuw zo’n periode beleven van volksopstootjes tegen oude of ten minste versleten symboliek. Het lot van linkse idealen is niet anders dan dat van Jan Pietersz. Coen of nu, van de beeltenissen op de Gouden Koets die teruggrijpen op de tijd van slavernij. Die dingen deugen niet, dus weg ermee. Er is al opgemerkt dat in de uiterste consequentie zowat de hele verzameling kunstschatten van ons Rijksmuseum gedoemd is tot de brandstapel.

Intussen is ook beleving van de geschiedenis zelf niet statisch. Dezelfde verhalen, of het nu gaat om de Gouden Eeuw of om de stichting van ons koninkrijk, worden in elke opeenvolgende periode hernieuwd verteld, met schuivende accenten en gezichtspunten. Wie het oproer tegen oude helden en symbolen afwijst als platvloers of onbeschaafd miskent die onvermijdelijke evolutie. Misschien is het ook wel tijd om de Nederlandse geschiedenis, die al lang geen “Vaderlandse geschiedenis” meer wordt genoemd, maar eens flink te herschrijven. Liever dat, dan het risico dat die geschiedenis helemaal niet meer gelezen of begrepen wordt.

Daarvoor is wellicht ook het dispuut over het Nederlandse koningschap een goede aanleiding. Het voldoet kennelijk niet meer om het instituut van onze erfelijke monarchie – gecreëerd ten behoud van onze band met Oranje – goed te praten met overwegend de verwijzing naar iets wat velen ervaren als versleten historiciteit.

We kunnen dus maar beter in gesprek, lijkt mij, dan de neus ophalen voor wie de geschiedenis niet waardeert zoals wijzelf.

vrijdag 9 september 2011

Rutte mag Obama’s voorbeeld ter harte nemen




President Obama presenteerde deze week zijn frontale werkgelegenheidsinitiatief aan het Congres. Herhaaldelijk onderbroken door enthousiast applaus – vooral van zijn Democratische partijgenoten – verwoordde hij een moedige poging om Amerika weg te sleuren uit het moeras van economische stagnatie en massale inactiviteit. Zijn plan van netto 450 miljard dollar is vooral gericht op het mobiliseren van de middenklasse voor investeringen in infrastructuur en onderwijs. Daarnaast bepleitte hij een pakket van fiscale stimuleringsmaatregelen voor innovatieve bedrijfsinvesteringen.

De presentatie van Obama viel op door de krachtdadige inhoud en toonzetting. Wie hem welgezind is zal zijn initiatief opvatten als een positieve impuls en alles in het werk stellen om de voorstellen niet te laten verzanden in het moeizame politieke touwtrekken waarin de VS sinds het begin van de financiële crisis verstrikt is. Optimisme heeft zijn eigen betekenis, zelfs wanneer aan de betaalbaarheid ervan – zeker onder de huidige omstandigheden – nog grote twijfels kleven. Of dat optimisme zal overleven valt echter nog te bezien. Republikeinen reageren uiterst sceptisch, hoezeer tal van maatregelen in Obama’s pakket in feite uit hun koker komen.

Een aanpak zoals voorgesteld door Obama zou ook de landen in Europa niet misstaan. Banenpremies voor werkgevers, verlenging van sociale uitkeringen, verlaging van de loonbelastingtarieven en een pro-actief publiek investeringsbeleid behoren in mijn ogen ook bij ons typisch tot de ingrediënten van een beleid dat ons uit de negatieve spiraal kan trekken van enkel bezuiniging en sanering.

Het is te hopen dat premier Rutte de speech van Obama heeft gezien of dat hij ten minste de tekst ervan voor zich heeft. Sommige passages kunnen zo onze eigen troonrede in. Ook onze koningin zou straks wel iets mogen voorlezen met een positieve, optimistische strekking.

dinsdag 6 september 2011

Een toekomst na 9/11 moet alsnog worden geformuleerd




Na 9/11 kreeg de wereld een ander gezicht, of zij kreeg ten minste een gezicht erbij. Voor de één ligt het accent vooral op het gewelddadig moslimfanatisme, voor de ander is dat de optelsom van onze reacties. Ik zou de vraag niet willen – en ook niet kunnen - beantwoorden wat in de afgelopen tien jaar meer schade heeft aangericht: de feitelijke – wereldwijde – terreuraanslagen of de maatregelen in antwoord hierop, inclusief de immense militaire operaties. Het zijn appels en peren (*).

Een aanval van de ordegrootte van Twin Towers heeft zich niet meer voorgedaan. Het geweld in de moslimwereld en in de Oosterse landen zelf is heftiger en meer hardnekkig dan waar ook in de westerse wereld. Desondanks projecteren wij het vijandbeeld nog steeds op onszelf, als een sequeel van de “Clash of Civilisations”. Wij hebben eerder geïnvesteerd in onze verdediging dan in het aanbieden van onze vriendschap.

De recente onrusten in de Arabische wereld hebben ons inmiddels wel duidelijk gemaakt dat wij de traditionele vijandbeelden – wie zijn “wij” en wie zijn “zij” – flink dienen bij te stellen. Tegen die achtergrond zou de tiende verjaardag van 9/11 ook een meer definitieve closure moeten brengen in onze fixatie op die herinnering.

September 2001 zal wel altijd als een “watershed moment” worden gezien. Dat was ook het geval ten aanzien van november 1963, de moord op Kennedy. Het grote verschil is dat de gebeurtenissen toen in Dallas vooral het begin markeerden van het bevrijdende en sterk innovatieve tijdperk van de jaren zestig (ook al was Vietnam de vreselijke keerzijde ervan).

Van een dergelijk nieuw tijdperk kunnen wij sinds 2001 niet spreken. Eerder zijn wij blijven stilstaan in angst en veiligheidsobsessie. Een hoopvolle bevrijding zit er voorlopig niet in. De torenhoge militaire uitgaven van het afgelopen decennium en de mede daardoor lastig te repareren financiële crisis geselen Amerika en daarmee ook Europa nog lange tijd met de schade van het verleden.

--

(*) Mij is geen overzicht bekend van de aard en reikwijdte van het terrorisme dat met alle veiligheidsmaatregelen en inlichtingenoperaties effectief is bedwongen

maandag 5 september 2011

Wie bekommert zich om de werkgelegenheid




Er heerst een opvallende stilte rond de gestage erosie van de werkgelegenheid. Een mogelijke verklaring hiervoor is de omstandigheid dat de situatie in Nederland vergelijkenderwijs gunstig is. Ten tweede is erosie wellicht ook niet de juiste aanduiding. De realiteit is genuanceerd. Het gaat tevens om een significante verschuiving, onder meer ten gunste van hogere gespecialiseerde beroepsgroepen zoals finance, IT, juridische specialisten, logistiek, marketing en verkoop. Daarnaast is in bepaalde sectoren onder invloed van de vergrijzing sprake van een toenemende vervangingsvraag. Dit is vooral zichtbaar in de zorg, waar tegelijkertijd de werkgelegenheid sterk onder druk staat. Generalisten en mensen die zich hebben genesteld in algemene beleids- en managementfuncties hebben het nakijken. Zij zien hun perspectieven gestaag slinken.

Deze ontwikkeling kan niet zonder gevolgen blijven, ook op de langere termijn, voor middelbaar en hoger opgeleiden in generieke, “brede” richtingen zoals bedrijfs- en bestuurskunde; opleidingen die lange tijd grote populariteit hebben genoten. Vakspecialisatie is het devies op alle niveaus en in alle sectoren.

Over de trends in de loopbaanmarkt (opleidingen en banen) is recent ook vanuit een heel ander perspectief aan de bel getrokken. De Volkskrant berichtte dit weekend over een manifest van de Amerikaanse hoogleraar filosofie Martha Naussbaum waarin zij de teloorgang hekelt van de alfa-wetenschappen. Economisch rendement, nutsdrift, winstbejag en alles wat met schijnbare exactheid kan worden afgerekend jagen de humaniora in de coulissen (ik vat het samen in mijn eigen woorden). Ik verwijs kortheidshalve naar de beschouwing hierover van Joep Dohmen (*). Hij legt een directe verbinding tussen deze ontwikkeling en de afbraak in Nederland van de kunsten en alles wat niet exact is maar wel bijdraagt aan onze algemene vorming en ons vermogen – als burger en deelnemer in de maatschappij – om verbindingen te leggen, samenhang te zien en veranderingen te initiëren (onze “revolutionaire kracht”).

Zo bezien gaat het ten aanzien van de ‘werkgelegenheid’ om een kwantitatief maar niet minder ook om een kwalitatief vraagstuk. Sluipenderwijs verandert het karakter van onze maatschappelijke orde in het private en publieke domein, maar wij staan er niet bij stil. Dohmen wijst naar onze politici als de hoofdschuldigen. Zij maken onze democratie kapot, zegt hij.

Dat onze politici zich op dit moment niet kenbaar bekommeren om de ontwikkeling van de werkgelegenheid – in de hier bedoelde brede betekenis – heb ik al eerder verwoord (**). De cri de coeur van Naussbaum en Dohmen gaat aanzienlijk verder. Alles bijeen dringt zich de noodzaak op van een herdefinitie van het hele sociaal-economische domein, dat wil zeggen: onze arbeidspolitiek, de uitgangspunten in de sociale zekerheid en de fiscale instrumenten die beschikbaar zijn ter stimulering van de werkgelegenheid, vooral in sectoren die niet direct maar wel indirect aan onze welvaart bijdragen.

Deze thema’s zijn, zoals Dohmen terecht suggereert, in het huidige politieke klimaat allesbehalve salonfähig. Datzelfde constateert de hoofdredactie van New York Times ten aanzien van de vergelijkbare situatie in Amerika (***). Wie in de politiek banen wil helpen scheppen krijgt vooral aan de rechter flank enkel een verontwaardigde blik. Ook daar wacht men tevergeefs op het politieke leiderschap dat nodig is voor een ondernemend werkgelegenheidsbeleid.

Het is niet anders. De gangbare visies zijn ongeschikt om dit vraagstuk effectief ter hand te nemen. Het zal dus nog wel wat erger moeten worden voordat dit thema op de agenda komt.


---

(*)Politici maken onze democratie kapot

(**)De PvdA dient op te komen voor participatie

(***)The Jobs Crisis

woensdag 31 augustus 2011

Is de tijd aangebroken voor mannenemancipatie?




Een Franse vrouw staat aan de top van de wereldeconomie. Radio en TV worden overheerst door vrouwelijke presentatrices en showmasters. Wie op de arbeidsmarkt iets wil bereiken moet eerst zijn weg vinden door het bastion van vrouwelijke recruiters en personeelsadviseurs. Ook loketten en recepties zijn het domein van vrouwen. Overal zijn zij de poortwachters voor wie wat wil bereiken.

Hiertegenover staat de jongenscrisis. Op school lopen zij massaal achter. Het is geen typisch Nederlands verschijnsel. De OECD stelt dat het zich in alle ontwikkelde landen voordoet. In Boys Adrift, jongens op drift, geeft de Amerikaanse wetenschapper Leonard Sax vijf verklaringen voor de ongemotiveerde en slecht presterende Amerikaanse jongens. De Volkskrant citeert dat “…het onderwijs internationaal is gefeminiseerd. Hierbij worden methoden gebruikt waarin meisjes floreren. Tegelijkertijd heeft nagenoeg elke jongen in dit deel van de wereld onbeperkt toegang tot internet en computergames. Afleidingen genoeg.”

In ons land is een discussie ontstaan over het gescheiden lesgeven aan jongens en meisjes. Onderwijskundigen stellen dat wij de verschillen in leerstijl tussen beide sexen beter kunnen koesteren dan ontkennen. In gedachten zie ik het oude bolwerk van jongens, de HBS, en dat van de meisjes, de MMS, weer uit hun as herrijzen.

Maar inderdaad, enkel nog in de krochten van geweldlustige computergames vinden jongens en mannen de frontlinies van het avontuur, de ruige uitdaging en de niets ontziende competitie. Ik heb wel eens eerder iets beweerd over de geschiktheid van dit model voor tal van leerprocessen, vooral voor diegenen die niet willen stil zitten.

Ik zou denken dat het matige ambitieniveau van jongens in het onderwijs een symptoom is van een Umwelt die geen avontuur meer biedt. Onze maatschappij is te geordend, met teveel saaie regeltjes en teveel vrouwen die deze allemaal fantasieloos keurig willen handhaven.

Zo komen we op de rand van hetgeen in onze tijd als politiek correct wordt beschouwd. Jongens moeten gewoon luisteren en zich schikken. Of is er een andere weg? Hoe dan ook lijkt het mij zaak dat de kwestie wordt uitgelucht. Ik ben de trotse vader van een bruisende dochter dus ik moet het aan de vaders van jongens overlaten om hierover hun zoon(s) - en misschien ook zichzelf - eens diep in de ogen te kijken.

Vrouwenemancipatie, ja oké. Maar tussen ying en yang hoort een balans te bestaan.

vrijdag 26 augustus 2011

Van de Macht des Konings




Onze constitutie is niet van roestvrij staal. Er is steeds de mogelijkheid tot aanpassing al naar gelang de evolutie van onze opvattingen. De hiervoor vereiste gekwalificeerde meerderheid vereist dat wij daarover in grote overeenstemming verkeren. Dat is het eerste grondbeginsel waaraan ik denk bij de ontstoken discussie over de positie en taken van ons staatshoofd.

En misschien is het inderdaad de titel van de afdeling van onze grondwet die over die positie spreekt die het hardnekkige misverstand in de lucht houdt als zou ons staatshoofd ook maar enige daadwerkelijke macht hebben. Alle bepalingen in die afdeling onderstrepen het tegendeel.

Ik ben niet per se conservatief, maar als een discussie begint vanuit dat misverstand, valt het mij bijzonder moeilijk ook maar enige sympathie te ontwikkelen met de daaruit voortkomende voorstellen. Zo ook met de voorstellen van de PvdA-commissie. Desondanks kunnen die voorstellen wel op hun merites worden getoetst, los van de achterliggende overwegingen. Ten minste dienen zij consistent te zijn.

Een belangrijke dimensie van die voorstellen is het versterken van – wat ik noem – het prerogatief van de democratie. Daarmee komen wij een stap dichter in de buurt van de Engelse situatie waarin het staatshoofd bij een regeringswisseling niet veel meer doet dan de hand schudden van de nieuw aangetreden premier. En zelfs wanneer men rekening houdt met het verschil in kiesstelsel, dat in Engeland meer vanzelf leidt tot een duidelijke meerderheid, acht ik dit op zichzelf geen fundamentele aantasting van de constitutionele positie van ons staatshoofd, die immers ook bij ons toch al geen beslissende rol speelt in dat proces.

Geen aantasting dus, maar in onze staatkundige en politieke tradities wel een belangrijke verandering. Daarover kan geen misverstand bestaan. Meer dan in de huidige situatie begint en eindigt het democratische proces bij de volksvertegenwoordiging. Met dat “meer” bedoel ik: meer transparant, zonder de schimmigheid die nu heerst rond het in- en uitgaan van het Koninklijk werkpaleis. Rechtens verandert in essentie niets.

Verschillen in opvatting hierover zijn in dit licht vooral gevoelsmatig. Deze zullen ook afhangen van de concrete uitwerking. Vraag is bijvoorbeeld wat de rol zal zijn van de Raad van State in de kabinetsformatie. Het is in de huidige praktijk een pure kwestie van usance dat de vice-president geraadpleegd wordt (en vaak ook ad hoc als informateur ingeschakeld wordt).

Dat raakt meteen de andere kwestie: het formele voorzitterschap van het staatshoofd van de Raad van State. Los van de concrete overwegingen van de PvdA-commissie zou ik er geen enkele moeite mee hebben om met de huidige traditie te breken. Het staatshoofd kan inderdaad beter geen voorzitter zijn van ’s land’s belangrijkste publieke adviescollege.

Met beperking van de macht van ons staatshoofd heeft dit alles in mijn ogen echter niets van doen. Wat de koning niet heeft kan niet alsnog worden afgenomen.

Resteert de consistentie. Is het, gezien het bovenstaande, alsnog logisch dat het staatshoofd wel deel uitmaakt van de regering? Het staatshoofd blijft wetten en besluiten tekenen. Dat is bepaald meer dan ritueel handen schudden. Hoe moet dit worden uitgelegd. De PvdA-commissie lijkt zich te beperken tot de uitspraak “dat het geen kwaad kan”. Dat is wat mager. Het is juist waar het rapaille van de PVV en haar achterban tegen te hoop lopen. Een betere uitleg is dus wenselijk.

Voor een antwoord is het in de eerste plaats niet relevant of het staatshoofd een erfelijke monarch is of een president. De vraag rijst in beide situaties op dezelfde manier. Wat is – voor ons - een staatshoofd eigenlijk? Hier raken het Orangistische en het republikeinse element van onze staat elkaar. Zij zijn niet makkelijk in consistentie te verzoenen. In onze geschiedenis gaat het vooral over de Oranjes ten dienste van Nederland als eerste boegbeeld. In de geschiedenis van onze republiek zijn de burgers de baas.

Zo bezien is handhaving van ons staatshoofd als deel van de regering een onvermijdelijk compromis dat samenhangt met het typisch Nederlandse staatkundig dualisme. Als wij dat doorbreken tasten wij ook een beetje onszelf aan. Handhaving is des te meer aanvaardbaar wanneer iedere angel van onzekerheid over de feitelijke invloed van het staatshoofd is weggenomen. Á la! Met het ene en het andere kan ik wel leven.

En zijn die veranderingen ook werkelijk noodzakelijk? Wat mij betreft niet. Ik ervaar de discussie als een ironie, juist nadat wij meer dan dertig jaar lang een koningin als staatshoofd hebben gehad die beter dan wie ook haar beperkingen in acht heeft genomen. In diepe stilte denk ik wel eens dat de voorstellen niet zijn gericht op onze aanstaande koning maar vooral op het preventief beperken van de invloed van zijn echtgenote. Of zit ik mis? En wie weet, in de verre toekomst, hebben wij met erfprinses Amalia een ware reïncarnatie van de oude Wilhelmina en zijn wij daar tegen die tijd ook helemaal aan toe.

donderdag 18 augustus 2011

Rookgordijnen in Europa




Dat alom sceptisch wordt gereageerd op de voorstellen van de Duitse Bondskanselier Merkel en de Franse President Sarkozy om te komen tot een “euroregering” valt goed te begrijpen. Het heeft veel weg van een vlucht in processen zonder concrete antwoord op de substantiële economische vraagstukken waarom het in Europa gaat. Maar ook in eigen huis is de inzet op z’n minst dubbelhartig. Premier Rutte zegt: “geen verlies van nationale bevoegdheden”, terwijl overduidelijk is dat de gang naar een strak fiscaal en economisch euroregime vanzelf leidt tot verdere beperking van onze nationale vrijheden, zelfs wanneer strikt juridisch onze beslissingsbevoegdheid onaangetast blijft.

Ten principale is het grote rookgordijn de gedachte dat meer stringente controle op het overheidsbeleid van de eurolanden de panacee is voor onze economische kwalen. Ik zou denken: die stringente controle had er allang moeten zijn, get on with your job!, en kom met baanbrekende initiatieven die er daadwerkelijk toe doen: ten aanzien van publieke investeringen, gemeenschappelijk fiscaal beleid, werkgelegenheid enzovoorts. Als op die terreinen de samenwerking in Europa – respectievelijk in de eurozone – er niet toe doet dan blijft het vertoon van bestuurlijke eenheid een holle belofte of, veel erger, het symbool van een ergerniswekkende bureaucratie die vooral bij de Europese burger steeds meer weerstand wekt.

Alles wijst erop dat de Europese landen alsnog om de hete brij dansen van het leiderschapsvraagstuk waarmee de unie en vooral de eurozone al jaren worstelen. Dat vraagstuk overstijgt de enkele consensus tussen de grote lidstaten zoals nu Duitsland en Frankrijk. Europa. Het gaat er uiteindelijk om dat wij ons als burger Europeaan voelen, in elk geval in de landen die met dezelfde munt betalen. Zo bezien maken wij ook wijzelf deel uit van het rookgordijn dat nu ten slotte wel eens met een hele flinke zwaai mag worden opgetrokken.

De concrete implicaties van deze opstelling zijn legio, niet alleen op fiscaal gebied of ten aanzien van de overheidsfinanciën. Wij zullen evengoed in het algehele welvaartsconcept, dat aan iedere stabiele en betrouwbare munteenheid ten grondslag ligt, een verfrissend en bij voorkeur mobiliserend gemeenschappelijk Europees perspectief moeten formuleren.

Met een premier die voor zijn handelen mede afhankelijk is van een uitgesproken Europa vijandige gedoogpartner heeft Nederland in die discussie geen gemakkelijke uitgangspositie.

zondag 14 augustus 2011

Een theorie van alle woede



De Amerikaanse intelligentsia worden in eigen kring beter bediend met pogingen tot serieuze analyse dan de onze. De vraagstukken op het gebied van economie, werkgelegenheid en samenleving hangen allemaal samen en wij worden voortdurend getrakteerd op slim geklets over telkens de enkele incidenten. Zelden dragen columnisten bij aan rust te midden van de schreeuwerigheid. Hiertegenover staan Amerikaanse columnisten zoals Paul Krugman, Maureen Dowd, Roger Cohen en Thomas Friedman: stuk voor stuk kritische schrijvers, maar wel op afstand, en met een brede blik.

Friedman doet in zijn meest recente column een moedige poging, dit niet zonder zelfrelativering, om de touwtjes van het wereldwijde boegeroep aan elkaar te knopen en dit samen te vatten in een allesomvattende these, een Theorie van Alles, “min of meer”. (*)

De middenklasse wordt uit de actieve samenleving geduwd. Dit raakt vooral de perspectieven van de jongeren. Zij gaan protesterend de straat op, aldus Friedman. Wat zij verlangen is “een toegankelijke toekomst”, een toekomst die ongrijpbaar is geworden en die steeds meer het prerogatief lijkt te zijn van mensen met “global skills” – mensen die invloed hebben in het samenspel van geld, technologie en organisatie, met name in de omgeving van grote corporaties en overheden.

Maar, zegt Friedman, er is ook een andere kant van deze ontwikkeling. Hij wijst in het bijzonder op de gelijktijdige globalisering van macht en informatie. En dat laatste is tevens in handen van de burgers, van degenen die zich nu verzetten tegen de groeiende ongelijkheid in inkomen en kansen. Dit leidt, in de woorden van Friedman, tevens tot de globalisering van verontwaardiging, van de woede die zich nu ontlaadt op allerlei plaatsen, niet enkel in het Midden-Oosten, maar ook in Europa. De Amerikaanse Tea Party is een zelfde soort verschijnsel. Columnist Roger Cohen uit zich in gelijkluidende termen (**)

De ene zorgelijke analyse stapelt zich op de andere (***). Ik heb al eerder aangegeven hieraan geen enkel plezier te ontlenen. Niemand zal dat doen. Een zomer is voorbijgegaan waarin beelden van barricades en vernieling die van de stranden en vakantieplezier veruit hebben overvleugeld (Cohen).

En als je dit allemaal zo op een rij zet, zo besluit Friedman, “dan heb je het voorpaginanieuws van de kranten van vandaag.” De vraag die hij niet stelt is of de situatie anders zou zijn geweest zonder al die wereldwijde informatie en media-aandacht. Die vraag is puur hypothetisch en tegelijkertijd actueel, omdat bepaalde regeringen in brandhaardlanden menen dat zij met het blokkeren van het internet hun volk in bedwang kunnen houden zoals Rome ooit probeerde het vertalen van de Bijbel tegen te houden. Minder extreme vormen van manipulatie van de publieke stemming zijn denkbaar.

Maar hoe dit ook moge zijn, informatievrijheden noch straatprotesten hebben tot nu toe de machtsverhoudingen daadwerkelijk doorbroken. Veeleer lijken zij een aanmoediging om met des te meer kracht aan de heersende orde vast te houden.


(*) A Theory of Everything (Sort of)

(**) Age of Outrage

(***) Threats on many fronts for European economy

vrijdag 12 augustus 2011

Voorbij de somberheid


Onrust in Engeland


Doemdenken is geen feest. En niets is erger dan hierin te worden bevestigd. Toch las ik de afgelopen week met een gevoel van opluchting (“zie je wel: ik ben niet gek!”) een opiniestuk van de Amerikaanse econoom Krugman over desastreuze ontwikkelingen in de financiële wereld.

“It’s not just that the threat of a double-dip recession has become very real. It’s now impossible to deny the obvious, which is that we are not now and have never been on the road to recovery.” (*)

Dat is wat ik altijd heb gedacht. Waar had dat economisch herstel immers vandaan moeten komen? Die vraag stelt Krugman ook. Wij willen groei maar wij zijn verzadigd in onze gangbare behoeften. Wat resteert is de vervangingsvraag en die is juist door de enorme kwaliteitsverbetering van de belangrijkste duurzame producten, zoals auto’s, computers, andere apparatuur, beperkt. Met de meeste spullen kunnen wij lang mee, als wij willen.

De groei die wel heeft plaatsgevonden ia vooral het gevolg van opkomende nieuwe markten, een gunstige factor voor Nederland als uitgesproken, zeer divers exportland. Maar de markten die het betreft zijn niet robuust genoeg om de wereldeconomie op de been te houden, zoals deze week nog eens werd onderstreept in een editorial van de New York Times. (**)

De recente financiële verwikkelingen – in Brussel en in Washington – leiden ons af van de hoofdzaak: de basis van onze economie op langere termijn. Als mensen het belangrijk vinden dat Rutte leiderschap toont en hiervoor zelfs zijn vakantie onderbreekt, dient het daarover te gaan.

Het is makkelijk met alle onrust om ons heen weg te zinken in donker pessimisme. Om dat te overwinnen is een regering nodig die een beter perspectief formuleert dan enkel bezuinigingen en schuldenregelingen. De noodzaak daartoe klemt des te meer in het licht van de ernstige maatschappelijke explosies elders in Europa. Wij leven niet op een eiland. Waar mensen het vertrouwen verliezen, zeker als het gaat om jonge mensen, is van alles denkbaar.


(*) The Wrong Worries


(**) Where will economic growth come from?

zaterdag 30 juli 2011

De PvdA dient op te komen voor participatie




Als er een uitgangspunt is in het huidige kabinetsbeleid dat Kamerbreed, dus door alle partijen, kan worden omarmd dan is het de gedachte dat niet de afkomst maar de toekomst van iedere Nederlander centraal dient te staan in het overheidsbeleid. Maar omdat dit zo is – en het eigenlijk te zeer vanzelf spreekt – dienen partijen zich te onderscheiden naar de wijze waarop zij hieraan gestalte willen geven. Hierin ligt in mijn ogen bij uitstek een kans voor de linker flank van ons parlement.

Te lang heeft de allochtonenproblematiek overheerst als het voornaamste maatschappelijke vraagstuk. De PvdA heeft hiervan inmiddels, zij het tamelijk schoorvoetend, afscheid genomen (in feite door nu Wilders na te spreken en het ‘multi-culti theedrinken” af te zweren). Natuurlijk is die problematiek daarmee niet zomaar afgedaan, maar veel belangrijker is dat inderdaad werk wordt gemaakt van de belofte van een zinnige toekomst voor iedereen.

De werkelijke spanningsvelden in onze maatschappij zijn onder invloed van de aanhoudende crisis en de hierop volgende bezuinigingen vooral komen te liggen tussen degenen die volop meedoen en degenen die aan de kant staan, tussen degenen die volop van de welvaart genieten en degenen die leven onder het regime van een strakke broekriem. Als geen andere partij dient de PvdA zich dit aan te trekken.

De vorige week uitgelekte strategische PvdA-nota over integratie lijkt daarmee potentieel een gemiste kans. De worsteling met integratie dient nadrukkelijk achter te ons te worden gelaten, niet door te doen alsof dat vraagstuk is opgelost – zo is het niet – maar door dit te trekken in een veel breder maatschappelijk participatievraagstuk. Zij dient daarmee tevens frontaal verweer te bieden tegen de algehele laissez-faire opstelling van het kabinet, die grote groepen Nederlanders raakt, van elke afkomst, in alle leeftijden en in alle opleidingscategorieën. Wie Nederland sterk wil maken zal toch een pro-actief werkgelegenheidsbeleid moeten voeren. Een enkel op economie en (financiële) markten gerichte politiek zal dit niet bewerkstelligen.

Volle werkgelegenheid in een wereld die ter wille van de internationale concurrentie alles op alles zet om zoveel mogelijk arbeid uit te stoten vereist fundamenteel vernieuwend denken over arbeidspolitiek, inkomensvorming en fiscaliteit. De continuïteit en kwaliteit van tal van maatschappelijke sectoren, zoals de zorg en het onderwijs zijn daarbij mede in het geding.

Het valt te hopen dat de PvdA, en met haar de hele flank links van het midden, het navelstaren spoedig voorbij zal zijn. De zwakte van rechts zit niet enkel in het geblaat over islamisering of in het mentaal conservatisme dat hieraan ten grondslag ligt. Veel ernstiger is de sluipende verschraling en desintegratie van de hele samenleving. Dat dit op de langere duur vooral de jongere generaties aangaat lijkt mij een belangrijk vertrekpunt voor iedere onderscheidende politieke strategie. Maar dat kan alleen met een vernieuwende uitstraling die zich niet beperkt tot de inhoud.

vrijdag 22 juli 2011

De strop om de nek van Griekenland


De redders van de euro?


Deze week zag ik op de Belgische televisie een documentaire over de onderhandelingen in Versailles over de beëindiging van de Eerste Wereldoorlog (1919). Gedramatiseerde reconstructies werden afgewisseld met authentieke filmbeelden. Het drama was vooral de formulering door de geallieerden van het dictaat aan het Duitse Rijk. Vergelding en afrekening voerden de boventoon. Al tijdens de onderhandelingen waarschuwden deskundigen tegen de potentieel desastreuze gevolgen van de brute rekening die de Duitsers voorgelegd zou worden. Op de achtergrond liepen de massa’s in Berlijn te hoop en schreeuwden om revolutie. Het was slikken of stikken. De geschiedenis ziet vooral Frankrijk als de grote boosdoener van dit wurgcontract. Zelfs Engeland, dat Duitsland toch liever snel zag herstellen als potentiële markt voor Engelse goederen, moest tegenover de onwrikbare Clemenceau zwichten.

Ik dacht hieraan toen ik de slotfase zag van de besluitvorming in Brussel, in deze zelfde week, over de financiële steunoperatie aan Griekenland. Op het eerste gezicht is een groter contrast met de gebeurtenissen van een eeuw geleden niet denkbaar. De continuïteit van de Europese economie staat voorop. Vergelding is niet aan de orde, zelfs al treft Griekenland het verwijt dat men de eigen huishouding niet tijd op orde heeft gekregen. Frankrijk en Duitsland zijn toonaangevend en zij hebben er alles aan gedaan om tot een gezamenlijke aanpak te komen, al heeft vooral bondskanselier Merkel de nodige concessies moeten doen. Griekenland kan voorlopig ademhalen.

Niettemin staat het land nu effectief onder Europese curatele. In dat opzicht is het evengoed slikken of stikken. De Griekse premier Papandreou kijkt lachend de camera’s in, maar hij zal het thuisfront met straffe hand moeten dwingen tot het accepteren, voor de langere termijn, van een groot aantal draconische maatregelen die de verhoudingen in dat land stevig op hun kop zullen zetten.

Alles staat of valt met de werkelijke economische vitaliteit van de hele eurozone. De strop hangt om de nek van iedereen. De invoering destijds van de euro, onder incomplete condities, kan achteraf worden gezien als een riskant politiek huzarenstuk; dat geldt niet minder voor de nu overeengekomen financiële maatregelen. Tussen Versailles in 1919 en Brussel in 2011 ligt een massieve geschiedenis van verdeeldheid naar gemeenschappelijkheid die nog niet is voltooid. De grote zorg mag zijn dat de burgers in Europa dit blijven volgen en dat daadwerkelijke welvaartsverbetering (of ten minste: welvaartsbehoud) iedere verdere neiging tot kortzichtig nationalisme de kop weet in te drukken.

maandag 18 juli 2011

Moord en doodslag in de Arabische wereld, houdt het ooit op?


Zelfmoordaanslag bij begrafenis vermoorde halfbroer president Karzai, Afghanistan


De grootste ellende die mensen in het Midden-Ooosten aanrichten veroorzaken zij onder elkaar. De aanslagen en gewelddadigheden in ons deel van de wereld zijn daar niets bij. Terwijl links en rechts de topstukken worden omgemaaid keren wij onze rug van brandhaarden zoals Irak en vooral Afghanistan. Het schouwspel is te gek voor woorden. Ik heb geen enkele fiducie in een spoedige oplossing van de spanningen, de wrok, de argwaan, de jaloezie en het fanatisme die aan toestand in het Midden-Oosten ten grondslag liggen.

Het westen reageert tot nu toe met gelijke – gewelddadige – munt. Dat is wat wij zien. De halfhartige vertoning van de Nederlandse regering (“we zijn niet tegen bombardementen op Libië, maar we doen niet mee”) geeft te denken over ons eigen besef van hetgeen op het spel staat en van de consequenties hiervan. Een debat over deze opstelling heeft niet plaatsgevonden, alsof het alsnog allemaal ver van ons bed kan worden gehouden.

Niettemin zal tot menigeen aan onze kant wel zijn doorgedrongen dat een groot deel van de ellende die in de afgelopen periode is uitgebarsten maar weinig van doen heeft met daadwerkelijke religieuze strijd. Dat werkt louterend. Sterker nog, de brandhaarden van gewelddadig islamitisch fanatisme lijken zwakker dan ooit. Daarmee is echter de dreiging voor onze eigen veiligheid en voor de economische stabiliteit op langere termijn niet afgenomen. Ik denk eerder integendeel, vooral omdat de welvaartsvraagstukken in het Midden-Oosten zo nauw met de omstandigheden in het westen verbonden zijn.

Dit zijn allesbehalve geruststellende gedachten. De beelden van opgeheven handen met geweren, stuurloos gebarend in protest, kunnen niet worden weggedacht (of weggezapt). Wij staren dagelijks in de spiegel van een wel zeer hardnekkige historische impasse.

Voor de omvangrijke jonge bevolking van de Arabische landen is het perspectief uiterst somber. Hoe de regimes zich ook zullen aanpassen, zonder daadwerkelijk brood op tafel zal van enigerlei duurzame democratisering geen sprake zijn. Uitbarstingen met spillover effecten naar de rest van de wereld zullen dus voorlopig bij ons blijven.

donderdag 14 juli 2011

Elitaire drogreden leidt tot kleiner parlement


Willen wij dat, een derde van deze zetels verwijderen?


Het rechts-christelijke gedoogkabinet maakt ernst met de sanering van het openbaar bestuur. Ik weet niet zeker of ik dit een daadwerkelijke saneringsoperatie moet noemen of een brute opruiming. Voor een gedegen oordeel is het nog te vroeg. Al eerder heb ik mijn kanttekening geplaatst bij de gedachte dat dit proces enkel een kwestie is van “minder overheid”. In het samenspel tussen overheid en publiek verschraalt ook de samenleving zelf. Hoe dit zich precies zal voltrekken kan nu nog moeilijk worden voorzien. En het zijn ook niet alleen de zogeheten kwetsbare groepen - ouderen, jongeren, allochtonen - die hierdoor geraakt zullen worden.

In het tamelijk ééndimensionale denken over “minder overheid” moet ook de volksvertegenwoordiging het ontgelden. Dat stond al in de kabinetsplannen en op de valreep van de vakantie heeft premier Rutte gemeld dat hiervoor inderdaad concrete voorstellen worden voorbereid. Alleen al het feit dat de beoogde inkrimping van onze parlementaire vertegenwoordiging zo nadrukkelijk wordt geplaatst in het perspectief van bestuursdrukte maakt mij op z’n minst argwanend. Meent men dit serieus of weet Rutte bij voorbaat dat dit voorstel gedoemd is te stranden? Hij heeft hiervoor een gekwalificeerde meerderheid nodig van tweederde van het huidig aantal parlementszetels.

Geen enkel getal is heilig. Een objectief juist aantal parlementszetels bestaat niet. We kunnen ons hiervoor meten aan de ons omringende landen en stuiten meteen op de slechte vergelijkbaarheid, alleen al gezien naar bevolkingsgrootte, maar ook naar staatkundig bestel. Neem Duitsland, met ruim 80 miljoen inwoners en een Bondsdag van bijna 600 afgevaardigden. In diezelfde verhouding zou het Nederlandse parlement het kunnen doen met 120 zetels. In de Duitse federale verhoudingen hebben echter de parlementen van de afzonderlijke Länder een veel belangrijker politieke functie – ook als volksvertegenwoordiging – dan bij ons de provincies. Men zou dit op een of andere manier in de berekening moeten meenemen. Datzelfde geldt ook voor de verhoudingen in de VS, met een Senaat van 75 leden (evenveel als bij ons, met veel grotere politieke macht, en een veel grotere bevolking). Je kan dus zeggen dat er wel eens onsje van af kan bij ons, maar niet zo drastisch als het kabinet nu wil.

Maar belangrijk zijn ook de geschiedenis, de tradities in onze samenleving en vooral de grote verscheidenheid in opvattingen (en overtuigingen) die Nederland bij uitstek kenmerkt. Hoe kleiner het parlement, des te minder komt die verscheidenheid in de vergaderzaal van ons volk tot haar recht. Deze meer gevoelsmatige argumenten tellen zwaar, lijkt mij, en zij zijn niet simpel af te doen met de dorre managementlogica waarvan dit kabinet zich bedient.

Ons parlement is geen overheid. Het dient juist ter controle van die overheid. Het selecte gezelschap dat deze coalitie ervan wil maken zal het publieke wantrouwen jegens de overheid versterken. Van meer doelmatigheid kan geen sprake zijn. In de wetgevende en controlerende functies van het parlement verandert immers niets. De Nederlandse verscheidenheid is een groot goed. Wij moeten deze niet de mond willen snoeren, en zeker niet met de verkeerde argumenten.

woensdag 6 juli 2011

Een held valt van zijn sokkel: de kwestie Jan Pieterszoon Coen




“Maar hij zal, wil hij slagen, welbewust afstand moeten doen van de pleittoon, van het: bedenk in welk een ruwe tijd, onder welke uitzonderlijke omstandigheden Coen leefde en werkte. Want hij zal ons Coen moeten uitbeelden als een component van die tijd en niet als een ethische twintigste eeuwer, die goedschiks-kwaadschiks zijn rol in die ruwe eeuw heeft moeten spelen.”

Jan en Annie Romein, Erflaters van de beschaving

De gemeente Hoorn toont gewetenswroeging. Het stadje wordt gesierd met een standbeeld van Jan Pieterszoon Coen (1587 – 1629), wiens herinnering in de hoogtijdagen van onze vaderlandse geschiedbeleving gelijk werd gesteld met de grondlegging van onze complete Gouden Eeuw. De ferme hand waarmee hij dit bewerkstelligde, door het bruut afdwingen van de Nederlandse monopoliepositie in de handel met de Indische archipel, werd toegedekt met een dikke mantel der liefde. Dit ondanks de ernstige bedenkingen die al in zijn eigen tijd waren geopperd tegen zijn wel zeer harde optreden.

Wie de mantel oplicht komt inderdaad oog in oog met verbijsterende taferelen. Twee brute slachtpartijen steken boven alles uit. De eerste is de expeditie in 1621 naar de Banda-eilanden waar op gezag van Coen duizenden inwoners werden vermoord om een streep te zetten achter iedere verdere verkoop van nootmuskaat, het unieke inheemse product, aan Portugezen en Britten. Een tweede gebeurtenis is de zogeheten Ambonese Moord, waarbij tal van Engelsen werden doodgemarteld of onthoofd op verdenking van samenzwering ter omverwerping van het Nederlands gezag. Engeland heeft ons dit nooit vergeven en het incident vormde mede aanleiding tot de Eerste Engels-Nederlandse oorlog.

Ook Jan en Annie Romein, die in de vorige eeuw van de Nederlandse geschiedenis literatuur maakten, relativeerden de heldenverering. Maar zij waagden het niet om met gestreng moralisme Jan Pieterszoon Coen uit de context van zijn tijd te rukken. Dat wil de gemeente Hoorn nu wel. Er circuleert het voorstel om op de sokkel een kanttekening toe te voegen waarin afstand wordt genomen van Coen's wandaden.

Een zeer aanzienlijk deel van onze welvaartsgeschiedenis is gebouwd op bedenkelijke praktijken. Althans, bedenkelijk nu in onze ogen. Onderdrukking, slavernij en brute afslachting is het zout van de hele westerse geschiedenis. Het gebaar van de gemeente Hoorn heeft veel weg van Hansje die met een enkele vinger een hele dijkdoorbraak wil tegenhouden.

Dit neemt niet weg dat geschiedenis verteld mag worden, ook in haar zwarte kanten. Een degelijke lesbrief op school, een nuchtere TV-documentaire of misschien een eigentijdse versie van Jan en Annie Romein’s standaardwerk: het verhaal zal nooit precies hetzelfde zijn.

zondag 3 juli 2011

Ambities in het onderwijs



Het onderwijs is in de afgelopen decennia bij uitstek belaagd door ambities van beleid – van opeenvolgende politieke bewindvoerders – en van bestuur – de onderwijsbonzen in scholen en universiteiten. Ik heb in de loop der jaren verschillende uitwassen hiervan – soms goedbedoeld, soms meer schadelijk megalomaan – van nabij mogen meemaken. In mijn vorige bijdrage (zie: Het hoger onderwijs is nog lang niet klaar) heb ik al gewezen op het risico van de opeenstapeling van steeds weer nieuwe ambities voor de kwaliteit en effectiviteit van ons onderwijsbestel.

Het beleid van het kabinet richt zich nu vooral op de ambities van de studenten zelf, althans ogenschijnlijk. Het moet afgelopen zijn met de zogeheten zesjescultuur. De inspanningen dienen vooral te zijn gericht op het verbeteren van de prestaties van de best gekwalificeerde studenten, onder meer door vergroting van de exclusiviteit van het universitaire onderwijs. Ik zeg ogenschijnlijk, omdat het onderliggende motief niet zozeer de studenten zelf betreft als wel hun functie in de gepropageerde kenniseconomie.

De vraag is niettemin welke factoren daadwerkelijk tot versterking van de intrinsieke motivatie van studenten bijdragen. Zij moeten al in het voortgezet onderwijs manifest worden, willen scholieren slagen in de race om een universitaire studieplaats. De uitdaging is dus vooral aan opvoeders en leraren om hieraan een – extra – impuls te geven, niet enkel er wille van de strikte schoolprestaties. In het licht van de heersende consumptieve preoccupaties van de jongere generatie lijkt mij dit geen geringe opgave.

Maar de regering wil ook dat studenten tijdens de studie worden aangespoord om uit te stijgen boven een marginale voldoende. Verplichtstelling van het bijwonen van colleges zal hieraan geen bijdrage leveren. Het komt eerder over als een zwaktebod, zeker in een tijd waarin kennis op zoveel andere manieren verkrijgbaar is. En het is ook niet per se de reproductie van die kennis bij examens waaruit de ambitie van studenten daadwerkelijk blijkt. Zeker in die termen dient een voldoende gewoon voldoende te blijven. Studenten komen pas werkelijk op stoom wanneer zij een oorspronkelijk werkstuk leveren zoals een essay of een bachelorscriptie. Daarbij kom het niet alleen aan op motivatie of ambitie maar ook op vaardigheden.

Aan de ontwikkeling van die vaardigheden – de complete gereedschapskist waarover studenten dienen te beschikken om succesvol te zijn in hun latere beroepsuitoefening – mag in mijn ogen minstens evenveel aandacht worden besteed als aan strikte kennisoverdracht. Ik doel hierbij naast academische vaardigheden vooral op presentatie, communicatie, informatieverwerving, kortom: de vaardigheden die studenten bij uitstek ten dienste staan in hun eigen creatieve proces en waarin zij zich als individu (kunnen) onderscheiden.

Het is mijn stellige indruk dat juist in die vaardigheden de sleutel ligt tot versterkte motivatie. Zij wakkeren bij studenten zelfvertrouwen aan en daarmee ook de ambitie om verder te gaan dan alleen het strikt noodzakelijke. Er is in mijn ogen ook geen enkel bezwaar tegen om studenten in vergelijkende zin de spiegel van hun ambitie en oorspronkelijkheid voor te houden. Maar dat vraagt, opnieuw, extra inspanning van hun docenten, die zich in dit opzicht veeleer dienen op te stellen als ‘educators’ dan als ‘teachers’.

vrijdag 1 juli 2011

Het hoger onderwijs is nog lang niet klaar




In het Nederlandse hoger onderwijs wordt nog steeds gemeten met verschillende, onderling tegenstrijdige maten. Voortdurend is om de hete brij heen gedanst, met name bij de doorvoering van het Europese bachelor-master stelsel. Een ingewikkeld bouwwerk van ficties dekt de discrepanties toe, maar wie goed kijkt ziet deze onmiddellijk. Kern hiervan is de dichotomie tussen HBO en WO, met name in de bachelorfase. Nu de universiteiten wordt toegestaan om bij de toegang tot de bacheloropleiding aanvullende eisen te stellen naast een vwo-diploma worden deze discrepanties opnieuw versterkt.

Ik heb er al vaker over geschreven maar ik doe het opnieuw nu de staatssecretaris van hoger onderwijs, Halbe Zijlstra, een zogeheten strategische agenda heeft uitgebracht waarin onder meer die extra toegangsselectie tot de universiteiten is opgenomen. Het is dus interessant nog eens grondig bij ons hoger onderwijsbestel stil te staan.

Nederland heeft zich ruim tien jaar geleden verbonden in het Lissabon akkoord, waarbij in Europa een eenvormig stelsel werd afgesproken met een ambitieuze doelstelling: een gedeelde inspanning gericht op modernisering van het hoger onderwijs en zo groot mogelijke participatie. De bachelor-master structuur werd geïntroduceerd als basis voor erkenning van diploma’s over en weer en als incentive voor het stimuleren van studentenmobiliteit en – meer in het algemeen – de internationalisering van het hoger onderwijs.

Het tweeledige hoger onderwijsbestel in ons land werd gehandhaafd. Een bacheloropleiding van een hbo-instelling verschilt aanzienlijk van de bacheloropleiding in het wo: qua studieduur, academische context, voorzieningenniveau enzovoorts. Niettemin heeft het hbo een hele ontwikkeling doorgemaakt. In tal van opleidingen kan een vwo-er voor de bachelorfase uitstekend bij het hbo terecht en kan deze vervolgens doorstromen naar een masteropleiding van een universiteit.

In dit licht kan de gedachte van een meer selectieve universiteit wel worden gerechtvaardigd. De staatssecretaris wil het hbo bovendien extra aantrekkelijk maken voor vwo’ers, onder meer met verkorte bachelorprogramma’s.

Afgezien van de ontwaarding van het vwo-diploma is mijn grote bedenking echter dat hiermee de ongelijkwaardigheid van hbo- versus wo-bachelors wordt vergroot. Ik had liever gezien dat wij – ook – in Nederland zouden toewerken naar een stelsel waarin algemene toegang bestaat tot bacheloropleidingen, ongeacht de instelling die deze verzorgt. Universiteiten kunnen in een dergelijk stelsel hun bacheloropleidingen op zekere afstand plaatsen van hun academische kern of zelfs geheel onderbrengen in een samenwerkingsverband met hbo-instellingen, zoals in feite al hier en daar gebeurt.

Een tweede bedenking is dat de accentverzwaring richting hbo-instellingen niet of onvoldoende gepaard gaat met extra middelen voor kwaliteitsontwikkeling. Tal van opleidingen lopen nu al voor een dubbeltje op de eerste rang.

Ik zie de maatregelen slechts als een stap in een voortgaande evolutie. Datzelfde geldt voor een andere maatregel uit de strategische agenda, die een differentiatie voorstelt tussen opleidingen binnen het hbo (‘hbo-min’ versus ‘hbo-plus’). Op enig moment ontstaat een nieuwe strakke lijn in het hoger onderwijs, dat anders, met al dit gestapelde beleid, een groot risico loopt weg te zakken onder het gewicht van onhaalbare ambities.

woensdag 29 juni 2011

Bruut optreden ME bij Mars der Beschaving




Er is opvallend weinig aandacht geweest voor de gewelddadige apotheose van de Mars der Beschaving begin deze week. In de Tweede Kamer was het debat bezig over de bezuinigingsplannen. Enkele honderden protesteerden hiertegen bij een ingang van het Kamergebouw. De mobiele eenheid stond buiten het gebouw paraat, onder meer met paarden en heeft enkele charges uitgevoerd.

Ooggetuigen rapporteerden dat zonder enige aanleiding mensen werden aangehouden en aan de haren werden weggesleept. Veertien mensen zijn door de politie opgepakt.

In de schaarse commentaren op het optreden van de ME wordt gepleit voor nader onderzoek. Het is te hopen dat hieraan inderdaad aandacht wordt besteed. Ook bij eerdere studentendemonstraties werd hardhandig opgetreden zonder dat daar directe rechtvaardiging voor was. De vraag kan worden gesteld door wie dit bruuske optreden in feite is uitgelokt. De demonstratie zelf gaf hiertoe in elk geval geen enkele aanleiding.

zaterdag 25 juni 2011

Doorbreek de hokjes in cultuur en media




In de afgelopen weken hebben de bezuinigingen in de cultuursector en de omroep de nodige media-aandacht gekregen maar een verband tussen die twee is niet gelegd, in elk geval niet openlijk. Toch is er een samenhang. Omroep en cultuur staan beide in het strafbankje als overbodige franje, waar straffeloos de bezem door kan. Straffeloos, dat wil zeggen: zonder schade voor de economie. Ik heb al eerder mijn kanttekeningen geplaatst bij het neo-materialisme van de rechtse orde die nu – naar eigen zeggen – Nederland ‘sterk’ aan het maken is.

Het andere verband is dat zij beide bij uitstek publieksgericht zijn en dat thuishoren in de sfeer van expressie en entertainment, in alle klassen en varianten, en dat zij een wezenlijke functie vervullen in het behoud, de ontwikkeling en verspreiding van onze cultuur in de ruimste zin des woords.

Maar in de praktijk lijkt sprake te zijn van heel verschillende werelden, ieder met hun eigen cultuuropvatting. Kunstenaars en musici nemen niet per se genoegen met deze accolade, maar als publiek zou ik ze graag wat vaker in de media willen tegenkomen.

Anderzijds zullen mensen in de omroep vinden dat zij er ook zijn voor educatie en informatie en wat heeft dat met cultuur te maken? Mijn gedachte zou zijn dat men ook in die wereld gevangene is dan de geschiedenis en van het idee dat ‘omroep’ nog steeds een monopoliebedrijf is van een verzameling geloofsrichtingen dat met verdeel- en heersprincipes moet worden bestierd. In dat licht gaan in mijn ogen de bezuinigingen bij de publieke omroep lang niet ver genoeg en zouden middelen die nu nog steeds worden besteed in het publieke bestel beter anders kunnen besteed, ja, inderdaad aan de kernactiviteiten in onze cultuur zelf.

En hoe dit allemaal ook moge zijn, een vitale cultuur is wenselijk en ook mogelijk, lijkt mij, mits de traditionele scheidslijnen worden doorbroken, ook in de geldstromen. Hier wreekt zich vooral de leegheid in visie die de bezuinigingsdrift van dit kabinet kenmerkt. Het is te hopen dat vooral op dit punt het tegenspel in politiek en samenleving niet in protest en weerstand blijft hangen.

maandag 20 juni 2011

De vorige eeuw




In de jaren direct na de millenniumwisseling was het even wennen. Het was vooral wennen aan het feit dat er niet zoveel veranderd was. Decennialang hadden wij er tegenop gezien: “het jaar 2000”, visioen van een verre toekomst. In één klap verloor het zijn magische kracht. Onze verbeelding van moderniteit, van vliegende auto’s, voedselpillen en robots die ons huishouden doen is sleets geworden en achterhaald door de aanstormende computermaatschappij en wereldwijde informatienetwerken.

Maar nu gebeurt ook het omgekeerde. De jaren vòòr 2000 sluipen gestaag uit ons gezichtsveld. Ze zijn ingeblikt in documentaires en worden in onze voorstelling even symbolisch als ooit de toekomst na 2000 is geweest. Je hoort in het spraakgebruik steeds vaker verwijzen naar de “de jaren ’60 van de vorige eeuw”, alsof het zonder die toevoeging niet meer duidelijk is. Zij onderstreept de verleden tijd die in menige herinnering nog steeds “gisteren” was.

In mijn jeugd was “de vorige eeuw” (de negentiende) heel ver weg: de tijd waarin vrouwen in lange rokken liepen en het meeste vervoer over land geschiedde met paard en wagen. Nauwelijks nog had men telefoon, laat staan radio. Daarom valt dat spraakgebruik mij op. Spreken over “de jaren ’60 van de vorige eeuw” markeert niet slechts het nuchtere tijdsverloop maar ook de sluipende overgang naar een ander tijdperk.

Tijdperken en eeuwen verhouden zich niet 1 op 1 met elkaar. De negentiende eeuw was een “lange eeuw” – van de Franse revolutie tot de Eerste Wereldoorlog. Op dezelfde voet kunnen wij ons afvragen of de twintigste eeuw daadwerkelijk voorbij is en zo ja, hoe lang al. Men kan stellen dat de twintigste eeuw eindige met de val van de Berlijnse muur, het grootste symbolische struikelblok van dat tijdperk. In die visie was het een korte eeuw.

Maar het is ook mogelijk dat de twintigste eeuw nog volop gaande is en dat wij pas nu de overgang ervaren naar een nieuw tijdperk, bijvoorbeeld naar de fase waarin definitief een einde is gekomen aan de hegemonie van de Westerse wereld. Vanuit dat gezichtspunt kan wellicht een nog grotere historische accolade worden getrokken, maar dat er zijde.

De ene stelling is niet per se beter dan de andere. Het zijn niet meer dan gedachteconstructies. De verbeelding van eeuwen en tijdperken geeft ons enig houvast in de historische plaatsbepaling, uiteindelijk ook de plaatsbepaling van onszelf. Hoe verder weg “de tijd” ligt, des te meer kunnen wij relativeren – ik bedoel het letterlijk: de gebeurtenissen in de wereld plaatsen in hun context en relativiteit.

Zo ervaar ik ook de beelden van ons eigen steeds verder weg glijdende verleden. De jaren ’60 van de vorige eeuw? Een zuchtje in de tijd – luidruchtig, leuk – en opvallend ouderwets. Enzovoorts. Maar met zekerheid zullen de jaren’ 30 en ’40 – de opkomst van het nazisme, de depressie en de oorlogsjaren – nog lange tijd maatgevend zijn (“dat nooit weer”) voor de opvattingen over vrede, veiligheid en mensenrechten van volgende generaties.

De echte geschiedenis van de vorige eeuw moet nog geschreven worden. Ondertussen gebruiken we de term losjes, alsof we al weten wat en wanneer die eeuw precies was. Jaartallen zijn willekeurig, de achtereenvolgende stappen van de mensheid zijn dat niet.

zaterdag 18 juni 2011

Griekenland tegen beter weten in




Met de mogelijke extra steun aan Griekenland wordt opnieuw een ruk gegeven aan het elastiek van onze gemeenschap van vele talen en vele gewoontes – van zeer uiteenlopende kwaliteiten en levensopvattingen. Ministers van Financiën preken krampachtig de houdbaarheid, zij moeten wel nu het zover is gekomen, maar in menig Europese onderbuik broeit onbehagen of ten minste gerede twijfel. Europa ging over vrijheid, maar steeds meer vertoont het de trekken van een monetaire strafkolonie met slechts één enkele discipline; een keurslijf waarin verscheidenheid niet meer mogelijk is en waarin marktprestaties de maat geven.

Tegenwind bieden is een helse opgave. En is het ook redelijk? Het gaat immers om de continuïteit van onze welvaart, de stabiliteit van de wereldhandel, de voortgezette levering van de goederen en diensten, tegen acceptabele prijs, die de meeste mensen als volstrekt normaal en vanzelfsprekend beschouwen. Wie daarvoor tekent komt onder de gegeven omstandigheden vanzelf uit bij het ook in ons land doorgevoerde draconische beleid. You can’t have your cake and eat it.

Maar mijn gevoel zegt dat juist in die veronderstellingen de kern schuilt van de ellende die wij over ons heen laten roepen. Zij worden ons getrakteerd als een strak materialistisch dictaat. Tal van werkgelegenheid wordt eraan opgeofferd, vooral in de sfeer van maatschappelijke activiteiten die misschien niet altijd productief zijn maar wel door – en voor – velen als zinvol zijn beschouwd. Alle lucht wordt uit de maatschappij geperst. Enkel nog degenen die hun werk rechtstreeks ontlenen aan de productie- en consumptiecyclus kunnen zich hierin – voorlopig - onaangetast wanen. Voorlopig, want ook daarin houdt het ergens op. De spiraal van vraaguitval bereikt uiteindelijk iedereen.

De discussie over de euro treft ons in het hart van de wereld waarin wij (willen) leven. Het is vooral het gebrek aan realistische alternatieve scenario’s dat de situatie onbehagelijk maakt. We worden met de rug tegen de muur gezet. Alleen een massaal afscheid van onze welvaartsambities, over de hele linie, biedt een uitkomst. Maar dat bepleiten is politieke zelfmoord.

Het lijkt mij teveel gevraagd van de Grieken om ons van dat scenario te behoeden. De voorwaarden die aan verdere steun zijn verbonden dienen tevens een gemeenschappelijke belofte in te houden, de ‘eenheid’ zoals bepleit door de Franse president Sarkozy. Anders gezegd: het ‘sterk maken’ van onze premier Rutte geldt voor alle Europeanen. Het is een lange weg, waarvoor de steunmaatregelen wel de tijd bieden maar niet de echte oplossing.

donderdag 16 juni 2011

Terug naar Nederland




Aan de uitgangspunten van de Nederlandse samenleving mag niet worden getornd. Migranten zijn zelf verantwoordelijk voor hun integratie. Het heeft wel iets, deze eenvoud. Zeker uit de mond van een bewindsman die zo doortrokken is van ouderwetse Hollandse klei als onze minister Donner. De visie van het kabinet ten aanzien van de integratie van migranten ademt volop de vertrouwde spruitjeslucht waar velen naar snakken. Donner heeft op zijn eigen verbijsterende manier de geschiedenis van moeizaam inschikken de rug toegekeerd. Alsof migranten – en hun families - van gisteren zijn.

Velen zullen Donner’s nuchtere, onaangedane beleidspresentatie ervaren als een klap in hun gezicht. PvdA-leider Cohen heeft al laten weten dat het kabinet van dit beleid vroeg of laat de rekening gepresenteerd krijgt. De vraag is wat die rekening dan inhoudt.

Dat ‘Nederlandse waarden’ uitgangspunt zijn is geen opmerkelijke vaststelling. Hebben zij dan ooit ter discussie gestaan? Wij zijn het zelf die stoeien met onze waarden. Wij willen onze vrijheden behouden maar worstelen met onverbiddelijke gevolgtrekking dat anderen, ook degenen met een ander geloof en andere levensopvattingen, diezelfde vrijheden toekomen. Donner miskent die worsteling door de stelling op die wijze, zonder enige specifieke gevolgtrekking opnieuw in de lucht te werpen.

Allochtonen zullen zich nog het meest in de kou gesteld voelen, niet door wat Donner daadwerkelijk zegt maar door de ontkenning die impliciet aan het kabinetsbeleid verbonden is. Voor het kabinet bestaat de integratieproblematiek niet meer. Wie daarover nog wil praten vindt enkel dovemansoren.

Ten tweede zullen tal van autochtone Nederlanders ten onrechte de illusie koesteren dat ook zij zich niets meer van de maatschappelijke realiteit hoeven aan te trekken. Sterker nog, de antipathie tegen moslims en tegen alle openbare uitingen van hun geloof en leefgewoonten krijgt, althans in hun ogen, de wind mee. Aanpassen geblazen.

Maar zoals met tal van vraagstukken is ook hier niet enkel de geschiedenis bepalend. Tot op zekere hoogte moeten wij op enig moment aan de integratieproblematiek voorbij. De grote uitdaging is om dit te doen met respect en tolerantie, ook – en juist- onder de lastige economische en maatschappelijke omstandigheden waarin wij met ons allen verzeild zijn geraakt.

donderdag 9 juni 2011

Worstelen met de stilstand




Sinds het begin van de financiële crisis, nu bijna drie jaar geleden, is de samenleving verstrikt geraakt in hardnekkige stagnatie op vrijwel alle fronten. Zelfs op de vraag wat in onze tijd vooruitgang is valt moeilijk een eenduidig antwoord te geven. We dobberen in een historisch niemandsland. Nieuwrechts heeft zowat ieder icoon van de ideale wereld die wij decennialang hebben nagejaagd afgebroken of ten minste in het verdachtenbankje gedrukt. Cultuur, duurzaamheid, solidariteit, wie maalt er nog om? Het beleid is gereduceerd tot simpele boekhoudingslogica: in de zorg, in het openbaar vervoer en – in tegenspraak met de officiële propaganda van Nederland als kennisland – ook in het onderwijs. De gemeenten hebben groot gelijk wanneer zij de botte bijl van het kabinet weerstaan. Maar het is een slechts flauwe schaduw van de oppositie – ik bedoel: constructieve oppositie – die dit beleid verdient.

Het is niet moeilijk een waslijst te maken van alle bezwaarlijkheden. De uitdaging is het formuleren van een beter perspectief. Dat is de worsteling. Is het werkelijk onvermijdelijk dat wij ons laten leiden door overwegingen van monetaire houdbaarheid (de euro) terwijl het tapijt van onze maatschappelijke houdbaarheid rücksichtslos onder ons wordt weggetrokken? Met diezelfde twijfel kijk ik naar een toekomst die wordt gedreven door de gebakken lucht van (sociale) media en lichtzinnig amusement, alsof al die miljarden die zij opzuigen niet beter kunnen worden besteed: aan schone, duurzame energie, aan een evenwichtige ecologie, voedselproductiviteit enzovoorts.

Natuurlijk is niet enkel nieuwrechts de boosdoener van de luchtledigheld. Het is hooguit een symptoom ervan. Waar is het misgegaan? Hoe is het mogelijk dat jaren van pro-actief onderwijsbeleid het nettobeeld heeft opgeleverd van – schijnbare of daadwerkelijke – achteruitgang? Dezelfde verwondering past de algehele kwaliteit van de dienstverlening – publiek èn privaat, en wat ik meer in het algemeen zou willen omschrijven als de grote leugen van de marktwerking. Niet voor niets kraakt het in belangrijke sectoren van algemeen belang (zorg, vervoer) juist op dit punt.

Bij dit alles lijkt het mij dat het niet in de eerste plaats een kwestie is van beleid of (nieuwe) koers (*) maar vooral van de ankers die men daarvoor kiest. Dat geldt voor alle partijen, links en rechts. Want inderdaad, beleid is zeer vergankelijk maar de zonder stevig fundament weten we zeker dat wij verder weg zullen drijven naar een wel heel ongewisse horizon.

----
Zie o.m. CDA denktank moet partij weer op koers brengen en PvdA-prominent: het komt niet meer goed met Cohen


woensdag 1 juni 2011

Gorilla’s zijn net als grote mannen




Jaren geleden had ik een kennismakingslunch met een hoge ambtenaar. Een man met een klassieke carrière in de rijksoverheid. Harde huid, dossiergericht, behendig in het ambtelijke en politieke spel, onverzettelijk. “Weet je waar het op aan komt?” vroeg hij mij met een veelbetekenende blik. Ik dacht onmiddellijk aan “goed beleid”, “de publieke zaak”, “het ideaal” en termen van gelijke strekking. Maar voordat ik mijn goedbedoelde reactie kon geven, gaf hij zelf het antwoord: “Macht, het gaat om macht.” Ik voelde mij betrapt in mijn onschuldige naïviteit. Zonder twijfel heeft hij mij direct afgeschreven als een dwaze dromer. Zijn opvatting vervulde mij met weerzin maar ik besefte de realiteit ervan. Om zulke mensen kan je met geen mogelijkheid heen. Wie hun pad kruist moet buigen of barsten, en dat laatste heb ik ten slotte gedaan (maar dit terzijde).

De obsessie met macht is minstens even groot bij degenen die het niet hebben als bij degenen die erin zwelgen. De afgunst en het wantrouwen bij het publiek trekken in gelijke mate op met de hardnekkigheid waarmee mensen met macht hieraan willen vasthouden. Van dit spanningsveld beleven wij nu wereldwijd tal van voorbeelden, in feite op geen andere wijze dan al bij herhaling is gebeurd in eerdere fasen van de geschiedenis. Mubarak, Khadaffi en huns gelijken in de regio, de FIFA-voorzitter Blatter, Rusland’s premier Putin, Mugabe in Zimbabwe enzovoorts. En als het niet gaat om machtsoverschrijding (in welke vorm dan ook), dan is er wel iets aan de hand met het persoonlijk gedrag van machtige mensen, zoals de Fransman Strauss-Kahn, of van al diegenen aan de top die met graaiende handen dikke bonussen wegslepen. Ik praat maar even niet over al die mannen – nou ja, mannen? - in de katholieke kerk.

Macht, libido, geld: wie het toneel aldus beziet, kan inderdaad niet anders denken dan dat alles draait om datgene waarom ook de wereld van de bavianen draait. De mens doet hetzelfde, in een hogere orde. Goed beleid en het ideaal van een betere wereld voor iedereen zijn een illusie. Zij zijn het voer voor brave, grasetende kuddedieren maar niet voor de vleeseters onder ons. Wie pleit voor democratie, solidariteit en zorgzaamheid onderhoudt slechts een kinderspeeltuin. Daarbuiten gelden de mores van zeer fysieke superioriteit, liefst onderstreept met het intimiderende bezit van een flinke auto, een dito villa en het primaat over de vrouwen.

“Macht corrumpeert, en absolute macht corrumpeert absoluut”. Het adagium dateert uit de negentiende eeuw. Wij blijven verbijsterd. Telkens opnieuw.

maandag 30 mei 2011

Servië het zwarte schaap van Europa


Sarajevo, 1914 - Aartshertog Ferdinand en zijn vrouw worden gedood door Servische kogels

Bijna honderd jaar geleden werd in Europa het lont ontstoken van de Grote Oorlog. Directe aanleiding was het conflict tussen Oostenrijk-Hongarije en Servië, een land dat weigerde zich te voegen in het zieltogende keizerrijk van de Habsburgers. Nu, anno 2011, wil Servië maar al te graag behoren tot een groter geheel en zijn het de Europese landen die verre van gretig zijn. Eerst de boetedoening.

Maar wie de hele voorgeschiedenis van overheersing, vrijheid en gewapend conflict overziet, zal eerder geneigd zijn de toetreding van Servië te zien als het ultieme sluitstuk. Het is zeer wenselijk dit proces met alle middelen te bespoedigen en het land te helpen om de voorwaarden te vervullen die hieraan zijn verbonden.

De toevallige loop van de recente geschiedenis heeft Nederland met Servië verbonden. Wij stonden midden in de modder van moordpartijen waarvoor de internationale gemeenschap alsnog een afrekening verlangt. Maar daarmee is niet gezegd dat wij het land – en de argumenten ten aanzien Europese toetreding - daadwerkelijk begrijpen.

Het Europese project van de twintigste eeuw – de EU – botst met het volkssentiment van deze eeuw. Dat kom mede door de verwikkelingen in en rond de eurolanden. Wie houdt het onderscheidt nog scherp in de gaten? De PVV wil geen enkel land meer bij de EU, simpelweg omdat we al genoeg problemen hebben. Maar dat is een kortzichtige positie.

Natuurlijk is geschiedenis geen beslissend argument om vandaag iets te doen of na te laten. Maar dat geldt ook voor omstandigheden waarin de EU-landen op dit moment verkeren. De toetreding van nieuwe landen dient te worden gezien in het perspectief van de langere termijn. Het is in mijn ogen zeer wenselijk dat wij ook in Nederland de toetreding van de laatste Europese landen tot onze gemeenschap toejuichen.