In de jaren direct na de millenniumwisseling was het even wennen. Het was vooral wennen aan het feit dat er niet zoveel veranderd was. Decennialang hadden wij er tegenop gezien: “het jaar 2000”, visioen van een verre toekomst. In één klap verloor het zijn magische kracht. Onze verbeelding van moderniteit, van vliegende auto’s, voedselpillen en robots die ons huishouden doen is sleets geworden en achterhaald door de aanstormende computermaatschappij en wereldwijde informatienetwerken.
Maar nu gebeurt ook het omgekeerde. De jaren vòòr 2000 sluipen gestaag uit ons gezichtsveld. Ze zijn ingeblikt in documentaires en worden in onze voorstelling even symbolisch als ooit de toekomst na 2000 is geweest. Je hoort in het spraakgebruik steeds vaker verwijzen naar de “de jaren ’60 van de vorige eeuw”, alsof het zonder die toevoeging niet meer duidelijk is. Zij onderstreept de verleden tijd die in menige herinnering nog steeds “gisteren” was.
In mijn jeugd was “de vorige eeuw” (de negentiende) heel ver weg: de tijd waarin vrouwen in lange rokken liepen en het meeste vervoer over land geschiedde met paard en wagen. Nauwelijks nog had men telefoon, laat staan radio. Daarom valt dat spraakgebruik mij op. Spreken over “de jaren ’60 van de vorige eeuw” markeert niet slechts het nuchtere tijdsverloop maar ook de sluipende overgang naar een ander tijdperk.
Tijdperken en eeuwen verhouden zich niet 1 op 1 met elkaar. De negentiende eeuw was een “lange eeuw” – van de Franse revolutie tot de Eerste Wereldoorlog. Op dezelfde voet kunnen wij ons afvragen of de twintigste eeuw daadwerkelijk voorbij is en zo ja, hoe lang al. Men kan stellen dat de twintigste eeuw eindige met de val van de Berlijnse muur, het grootste symbolische struikelblok van dat tijdperk. In die visie was het een korte eeuw.
Maar het is ook mogelijk dat de twintigste eeuw nog volop gaande is en dat wij pas nu de overgang ervaren naar een nieuw tijdperk, bijvoorbeeld naar de fase waarin definitief een einde is gekomen aan de hegemonie van de Westerse wereld. Vanuit dat gezichtspunt kan wellicht een nog grotere historische accolade worden getrokken, maar dat er zijde.
De ene stelling is niet per se beter dan de andere. Het zijn niet meer dan gedachteconstructies. De verbeelding van eeuwen en tijdperken geeft ons enig houvast in de historische plaatsbepaling, uiteindelijk ook de plaatsbepaling van onszelf. Hoe verder weg “de tijd” ligt, des te meer kunnen wij relativeren – ik bedoel het letterlijk: de gebeurtenissen in de wereld plaatsen in hun context en relativiteit.
Zo ervaar ik ook de beelden van ons eigen steeds verder weg glijdende verleden. De jaren ’60 van de vorige eeuw? Een zuchtje in de tijd – luidruchtig, leuk – en opvallend ouderwets. Enzovoorts. Maar met zekerheid zullen de jaren’ 30 en ’40 – de opkomst van het nazisme, de depressie en de oorlogsjaren – nog lange tijd maatgevend zijn (“dat nooit weer”) voor de opvattingen over vrede, veiligheid en mensenrechten van volgende generaties.
De echte geschiedenis van de vorige eeuw moet nog geschreven worden. Ondertussen gebruiken we de term losjes, alsof we al weten wat en wanneer die eeuw precies was. Jaartallen zijn willekeurig, de achtereenvolgende stappen van de mensheid zijn dat niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten