Happening bij het Lieverdje, jaren zestig
De recente polemiek in de Volkskrant over het erfgoed van de babyboomers bewijst dat geschiedenis beter niet kan worden geschreven door degenen die haar zelf hebben gemaakt. Daarvoor is afstand nodig en emotionele neutraliteit. Zo niet de columnist Max Pam die in reactie op een artikel van Huub Mous (“ Wij, babyboomers, zijn bij de eerste afslag al het spoor bijster geraakt ”) fel terugbekt: “ Wij babyboomers hebben gefaald? Spreek voor jezelf, zak !”.
In de moderne geschiedenis volgde op perioden van revolutie en turbulentie steevast een fase of ten minste een element van reactie: de contra-reformatie in de 17e eeuw, de restauratie na de Franse revolutie, het fascisme na de fase van mentale en politieke chaos in de fin de siècle. De “contra-revolutie” na de jaren zestig zette in feite al vroeg in. Binnen een decennium werd het hele bouwwerk van inspraak en medezeggenschap met de grond gelijk gemaakt. Dit gebeurde vooral onder de druk van efficiency, concurrentievermogen, “kwaliteit” en, zo zou men kunnen zeggen, de algehele economisering van ons maatschappelijke en publieke leven.
Andere verworvenheden van het provocerende en ludieke lawaai waarmee de babyboom-generatie zichzelf vijftig jaar geleden liet kennen zijn juist bestendigd en hebben zich verder ontwikkeld, ook met hun keerzijden. Ontzuiling, sociale vrijheid en individualisering lijken doorgeslagen naar een situatie van massaal isolement en matschappelijke onverschilligheid. De popcultuur heeft het (klein-)kind gebaard van ongeremd hedonisme waarin uiterlijke verschijning en mediagenieke kwaliteiten de boventoon voeren.
Maar er is natuurlijk veel meer gebeurd, meer dan enkel kan worden toegeschreven aan de eigenheden van deze specifieke generatie. De vraag is of de recente geschiedenis en de periode waarin babyboomers hun invloed lieten gelden wel helemaal op dezelfde wijze kunnen worden gesegmenteerd. De popcultuur was in feite het product van een voorafgaande generatie. En na de jaren tachtig – ik denk met name aan de informatie- en communicatie technologie – werd een nieuwe jongere generatie prominent. Was Steve Jobs een babyboomer, of juist niet?
Ten slotte is er een spanningsveld tussen het tijdperk waarmee babyboomers zich graag identificeren (“de jaren zestig”) en datgene waarop zij nu worden afgerekend (en ook zichzelf laten afrekenen): het – vermeende – echec van de multiculturele maatschappij en de torenhoge schuldenlast die nu op het bord komt van weer volgende generaties. Is verhaal inderdaad een epos van zoek geraakte sporen? Wie babyboomer Job Cohen in de ogen kijkt ziet het hele pallet van idealisme en vertwijfeling dat aan de meeste van zijn tijdgenoten is voorbijgetrokken. Zijn positie in de branding van de politiek, van een partij die wel heel erg de klappen van de afrekening moet verwerken, lijkt symbool te zijn van een verleden tijd waarvan geen afscheid valt te nemen.
De recente polemiek in de Volkskrant over het erfgoed van de babyboomers bewijst dat geschiedenis beter niet kan worden geschreven door degenen die haar zelf hebben gemaakt. Daarvoor is afstand nodig en emotionele neutraliteit. Zo niet de columnist Max Pam die in reactie op een artikel van Huub Mous (“ Wij, babyboomers, zijn bij de eerste afslag al het spoor bijster geraakt ”) fel terugbekt: “ Wij babyboomers hebben gefaald? Spreek voor jezelf, zak !”.
In de moderne geschiedenis volgde op perioden van revolutie en turbulentie steevast een fase of ten minste een element van reactie: de contra-reformatie in de 17e eeuw, de restauratie na de Franse revolutie, het fascisme na de fase van mentale en politieke chaos in de fin de siècle. De “contra-revolutie” na de jaren zestig zette in feite al vroeg in. Binnen een decennium werd het hele bouwwerk van inspraak en medezeggenschap met de grond gelijk gemaakt. Dit gebeurde vooral onder de druk van efficiency, concurrentievermogen, “kwaliteit” en, zo zou men kunnen zeggen, de algehele economisering van ons maatschappelijke en publieke leven.
Andere verworvenheden van het provocerende en ludieke lawaai waarmee de babyboom-generatie zichzelf vijftig jaar geleden liet kennen zijn juist bestendigd en hebben zich verder ontwikkeld, ook met hun keerzijden. Ontzuiling, sociale vrijheid en individualisering lijken doorgeslagen naar een situatie van massaal isolement en matschappelijke onverschilligheid. De popcultuur heeft het (klein-)kind gebaard van ongeremd hedonisme waarin uiterlijke verschijning en mediagenieke kwaliteiten de boventoon voeren.
Maar er is natuurlijk veel meer gebeurd, meer dan enkel kan worden toegeschreven aan de eigenheden van deze specifieke generatie. De vraag is of de recente geschiedenis en de periode waarin babyboomers hun invloed lieten gelden wel helemaal op dezelfde wijze kunnen worden gesegmenteerd. De popcultuur was in feite het product van een voorafgaande generatie. En na de jaren tachtig – ik denk met name aan de informatie- en communicatie technologie – werd een nieuwe jongere generatie prominent. Was Steve Jobs een babyboomer, of juist niet?
Ten slotte is er een spanningsveld tussen het tijdperk waarmee babyboomers zich graag identificeren (“de jaren zestig”) en datgene waarop zij nu worden afgerekend (en ook zichzelf laten afrekenen): het – vermeende – echec van de multiculturele maatschappij en de torenhoge schuldenlast die nu op het bord komt van weer volgende generaties. Is verhaal inderdaad een epos van zoek geraakte sporen? Wie babyboomer Job Cohen in de ogen kijkt ziet het hele pallet van idealisme en vertwijfeling dat aan de meeste van zijn tijdgenoten is voorbijgetrokken. Zijn positie in de branding van de politiek, van een partij die wel heel erg de klappen van de afrekening moet verwerken, lijkt symbool te zijn van een verleden tijd waarvan geen afscheid valt te nemen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten