maandag 31 januari 2011

Aftreden, hoezo?


Koningin Beatrix 73


Ooit is gezegd dat het Engelse vorstenhuis de neus optrekt voor dat van Nederland nu reeds tweemaal achtereen onze regerende vorstinnen voor het einde van de rit troonsafstand deden. De gedachte dat het koningschap door God gegeven is en alleen door God kan worden weggenomen zit nu eenmaal diep gebakken in de Engelse traditie die bovendien het koningschap verbindt aan de hoofdfunctie van de Anglicaanse kerk. In die, in onze ogen antieke, traditie behoort een regerend vorst in het harnas te sterven.

Desondanks is troonsafstand ook in onze traditie niet per se vanzelfsprekend. Die traditie is natuurlijk van veel recenter datum dan de Engelse. Onze eerste Oranjekoning trad in 1840 voortijdig af nadat zijn koningschap controversieel was geworden met name wegens zijn voorgenomen tweede huwelijk met een Belgische – katholieke – gravin. Willem II en Willem III werden door de dood van hun functie verlost. Vervolgens waren het Wilhelmina en daarna Juliana die nadrukkelijk vanwege afnemende krachten afstand deden van de troon.

Onze Grondwet biedt alle ruimte aan de huidige koningin om de functie van staatshoofd te blijven vervullen zolang zij zich zelf hiervoor goed genoeg voelt. Niets in haar eigen gedrag wijst erop dat zij gebukt gaat onder haar toenemende ouderdom. Men zou eerder mogen veronderstellen dat zij tegen troonsafstand opziet; haar rol als koningin lijkt haar juist vitaal te houden.

Maar dit zijn slechts gissingen. Als er enig mysterie aan het Nederlands koningschap, respectievelijk het Huis van Oranje kleeft, dan is dat juist ten aanzien van dit aspect. Zelfs de vraag met wie de koningin haar innerlijke mysterie deelt, blijft in het publieke berichtgeving onbeantwoord. Dat de berichtgeving hierover jaarlijks rond haar verjaardag hardnekkiger wordt, wijst er niettemin op dat in de burelen van het paleis Noordeinde wel over een troonsopvolging binnen overzienbare tijd gesproken wordt.

Het contrast met de Engelse situatie kan haast niet groter zijn. De levensverwachting van Elisabeth II is, mede gezien de hoge leeftijd die haar eigen moeder bereikte, aanzienlijk. Het gerechtvaardigde verlangen van haar zoon om nog voldoende vitaal te zijn als hijzelf aan bod komt, staat volledig ondergeschikt aan God’s beschikking, zo lijkt het. Die is en blijft ondoorgrondelijk en dus, praktisch gezien, onbespreekbaar.

Het zal op enig moment gebeuren maar ik sluit mij op deze verjaardag van de koningin graag aan bij de meerderheid van de Nederlandse bevolking, die geen enkele aanleiding heeft om op haar troonsafstand te zinspelen.

zondag 30 januari 2011

Een week zonder antwoorden




Ten minste drie keer deze week hebben belangrijke mensen met hun mond vol tanden gestaan, zonder effectief antwoord. Drie grote en kleine ongemakkelijkheden die tekenend zijn voor de ongewisse wereld waarin wij leven.

Het eerste voorbeeld zijn de gesprekken van Europese leiders, bankdirecteuren en CEO’s in het Zwiterse Davos, waarover ik al eerder schreef. Een commentaar in New York Times (Nederlandse kranten gaan eraan voorbij) maakt duidelijk dat alle deelnemers aldaar behoedzaam of onmachtig dansen om de hete brei van Europa. Wat is de strategie die moet zorgen dat niet opnieuw een deuk optreedt in het vertrouwen in de Euro. Antwoorden variëren van “Griekenland moet nu barsten, beter nu dan later” tot meer symbolische vertogen over de Euro als pars pro toto voor de geloofwaardigheid van de hele Europese Unie (Sarkozy, Merkel). Zelfs deskundigen krabben op hun hoofd.

Het tweede voorbeeld, iets verder van huis maar niet minder belangrijk, is de pijnlijke breuk in het kaartenhuis van de Arabische wereld. Protesten die niet alleen worden gezien als een opstand tegen autocratische regimes maar tevens als een boos gebaar tegen de westerse wereld die ze in het zadel hebben gehouden. Washington trekt schielijk in zijn schulp en Europa zwijgt.

Het derde voorval is het PvdA-congres, zaterdag in Groningen. Job Cohen gaat tekeer tegen Rutte en schreeuwt “onrecht!” maar hij laat na zijn kiezers een wervend verhaal te bieden dat hen kan overtuigen van een beter alternatief.

Onrust en onbehagen zijn er dus in overvloed, op alle niveaus, in tal van werelddelen. Maar ook degenen die hieraan uiting geven zijn onmachtig zicht te geven op de betere wereld waarom zij schreeuwen. En zij hebben met elkaar te maken. Alles zit aan elkaar geklonken.

De enige die positief scoorde, vooral in zijn eigen binnenland, was dit maal de anders tamelijk geplaagde Amerikaanse president Obama. Zijn verhaal was ook primair voor binnenlandse consumptie. “American jobs” – Amerika eerst. En dat is de realiteit die al het voorgaande weer verbindt.

Tenslotte onze minister-president die nog even doorgaat op het oude Atlantische stramien. Meewerken aan een onmogelijke klus in Afghanistan. Ons beste beentje voorzetten. Jolande Sap is daarvoor na lang wikken en wegen door de knieën gegaan. En ook al was dit het antwoord dat Rutte zocht kan de vraag worden gesteld welk onbehagen daarmee in feite is weggehaald.

donderdag 27 januari 2011

Is puur mikken op een kenniseconomie wel de juiste strategie?




In mijn vorige blog – over het samenzijn van bedrijfsleven en politiek in het Zwitserse Davos – merkte ik op dat de belangen van de industrie (ik bedoelde: investeerders) en die van de overheid niet per se parallel lopen. Ik kom hier weer op nu van een andere hoek hetzelfde thema met kracht is onderstreept. Althans dat is de implicatie van de oproep van de Amerikaanse president Obama deze week in zijn State of the Union om te vechten voor “American jobs”.

Aan wie richtte hij die oproep eigenlijk, en om welke jobs gaat het? Zomaar banen creëren is niemand’s bedrijf, ook niet dat van de overheid. Gaat het om de banen die Amerika – net als trouwens Europa – verloren heeft aan de lage lonen landen? Of gaat het om nieuwe banen – nieuwe waardetoevoeging in onze toch al sterk verzadigde westerse markten.

In Nederland geldt in de huidige wereldverhoudingen “kenniseconomie”als het sleutelwoord. Toekomstige – nieuwe - werkgelegenheid dient vooral te bestaan uit hoogwaardige banen – werkgelegenheid die op wereldniveau waarde toevoegt in industrie en dienstverlening; want alleen daarin – aldus de geldende opvatting – kunnen wij competitief zijn.

Het lijkt mij echter dat dit alleen een overweging kan zijn voor de korte termijn. India en China zijn niet minder inventief en zij zijn ook niet heel ver verwijderd van hun eigen innovatiecapaciteit in hoogwaardige industrieën. Nog even, en de westerse wereld heeft zichzelf op alle terreinen en op alle niveaus uit de markt geprijsd. Europa en Amerika kijken wat dit aangaat in dezelfde spiegel.

Tegelijkertijd neemt ook de levensstandaard in de zg. lage lonen landen toe. Het zou mij niet verwonderen, maar dit is slechts een aanname, wanneer het voordeel van lage productiekosten in die landen evenredig afneemt.

Dat proces van afnemend loonkostenverschil kan ook versneld worden, als wij dat willen. Meer in het algemeen lijkt het mij dat “competitief worden” – zoals Obama het uitdrukte – grotendeels betekent: kosteneffectief en niet uitsluitend “meer hoogwaardig”. Daarmee kunnen tal van functies die nu uit onze arbeidsmarkt zijn weg geslipt worden teruggehaald, inclusief functies die een gedegen (vak)opleiding vragen.

Het moet ons doel zijn om zoveel mogelijk zelfvoorzienend te zijn. “Made in Holland”. Dat dit flinke bijstellingen vraagt in onze werkgelegenheid en welvaartsbeleid staat vast. Maar voor stevige bijstellingen staan wij hoe dan ook – linksom of rechtsom.

Mijn pleidooi is dus om ons niet blind te staren op dat ene, vergankelijke axioma van kennis als wondermiddel van onze welvaart. Goed overheidsbeleid – bij voorkeur in samenspraak van overheid, industrie, dienstverlening en handelssector – vergt in mijn ogen een bredere blik op onze continuïteit en duurzame werkgelegenheid.

dinsdag 25 januari 2011

Wereldtop in de bergen


Davos, Zwitserland


Deze week opent de Russische president Medvedev het jaarlijkse World Economic Forum in Davos. Een week van ‘speed daten voor managers’, zoals een van de deelnemers opmerkt. De wandelgangen en borreltafels zijn voor menigeen belangrijker dan de gebeurtenissen in conferentiezaal en workshops.

De organisatie streeft naar discussies over concrete kwesties. Tegelijkertijd is het thema van de bijeenkomst abstract en multi-interpretabel: Gedeelde normen voor de nieuwe realiteit. De wereld is steeds complexer en belangen zijn steeds meer onderling verweven, maar in onze opvattingen lijken wij meer en meer verdeeld. Dit ondermijnt effectief leiderschap en publieksvertrouwen, aldus de toelichting.

Pikant voor Nederland is dat Davos zich, gezien de uitwerking van het programma, vooral positioneert als een gespreksforum voor de G20 – een platform waarvan wij als klein duimpje uitgesloten zijn. Je zou ook kunnen zeggen dat Davos daarmee de enige gelegenheid is voor belangrijke Nederlanders om alsnog bij de industriële en politieke wereldleiders aan te schuiven.

Opzienbare conclusies hebben de conferenties in Davos intussen nooit opgeleverd. Sterker nog, aldus de organisatie, de lijst met onopgeloste vraagstukken is enkel groter geworden. Een commentaar in de New York Times wijst er bovendien op dat de conferentie van vorig jaar de meest taaie crisis van 2010 volkomen miste: het financiële debacle van de zwakke eurolanden. De Griekse premier hield toen nog een opgewekt verhaal met de mededeling dat men alles in de hand had.

Niet dus. Hopelijk is men in de wandelgangen en gesprekken achter gesloten deuren meer openhartig met elkaar. Gedeelde normen beginnen bij een gedeelde taal. Dat is voor Europa al een hele opgave, laat staan wanneer alle continenten bijeen zijn in de witte sneeuw van Zwitserland.

Maar er is een dieper onderliggend verschil dat met taal en normen alleen niet zomaar kan worden overbrugd. Industrie en politiek hebben geen volkomen gedeelde belangen. Winst en werkgelegenheid staan vooral in de westerse landen diametraal tegenover elkaar. Dat geldt ook voor wat wij als typisch Nederlands beschouwen, zoals Philips of Shell. Wie het in deze bedrijven heeft over groei en continuïteit praat vooral over Azië of zelfs Latijns-Amerika (zie recente nieuws van AKZO’s investering in de Braziliaanse papierchemie) en niet over de kennistalenten in Europa.

Tegen deze achtergrond lijkt Davos inderdaad bij uitstek een bijeenkomst van managers en aandeelhouders, en komen politiek leiders waarschijnlijk niet veel verder dan een goed gesprek bij het toetje.

Voor meer informatie:
World Economic Forum - Davos

zaterdag 22 januari 2011

Mythes doorbreken: een parlementaire privatiseringsenquête



In de boezem van onze geplaagde Senaat is een gedachte opgeborreld die ik wel zou willen steunen: een serieus en onbevooroordeeld parlementair onderzoek naar de positieve en negatieve effecten van de privatiseringsgolf sinds de jaren negentig. Zo’n onderzoek zit vol met valkuilen, ongetwijfeld, en ik zou al blij zijn met een degelijke vraagstelling. Het lijkt hoe dan ook tijd dat wij de verhoudingen tussen het private en publieke opnieuw, en wel grondig, onder ogen zien. Het gaat om activiteiten en diensten die kunnen worden beschouwd als een algemeen publiek belang (zoals: vervoer, postbezorging, gas, water en elektriciteit), maar die in de ideologie van de jaren negentig alle in meer of mindere mate object zijn gemaakt van de spelregels van de vrije markt.

Interessant is dat het voorstel voor zo’n enquête ontspruit in de linkse flank van de Senaat. Men zou dit makkelijk kunnen associëren met linkse nostalgie: publieke verantwoordelijkheid betekent betere zorg en dienstverlening voor iedereen. Die nostalgie staat tegenover de ideologie van marktwerking: meer efficiency en kosteneffectiviteit en betere garanties voor kwaliteitsontwikkeling.

Het zijn juist deze en soortgelijke axioma’s – of mythes – die een gedegen onderzoek naar de werkelijke effecten van privatisering zou kunnen – of: zou moeten – doorbreken. Dit nog afgezien van de vrijheid die wij hebben om aan de conclusies van zo’n onderzoek gevolg te geven (een aanzienlijk deel van onze spelregels op dit punt is immers verankerd in Europese regelgeving).

Mijn eigen gevoel – want meer is het niet – bij dit onderwerp is dat het privatiseringsproces te ver is gegaan; dat het geloof in marktwerking een dogma is geworden met somtijds desastreuze gevolgen voor de feitelijke kwaliteit van de dienstverlening en dat het heeft geleid tot verspillende marktcommunicatie (bijvoorbeeld: wat kunnen mij al die energie-aanbiedingen schelen?). Het kan ook zijn dat ik mij grondig vergis. Misschien is de kwaliteit van de dienstverlening geen feest, maar ik zou blij mogen zijn dat ik desondanks goedkoper uit ben dan wanneer de overheid mijn elektriciteit was blijven verzorgen. Vraagteken dus. Desondanks ben ik er tevreden over dat Schiphol nog steeds in handen is van het Nederlandse volk en niet van een willekeurige buitenlandse investeerder.

Ondertussen kan men de vraag stellen of een parlementair onderzoek – in dit stadium - wel het juiste middel is. De focus van een parlementair onderzoek is een andere dan dat van een zuiver wetenschappelijk onderzoek. Het eerste kan ook niet zonder steun van het laatste. Maar ook wanneer daarvan sprake is blijven ideologische voorkeuren een rol spelen.

Zou ik nadenken over een vraag bij een onderzoek op dit terrein, dan zou ik wel nieuwsgierig zijn naar de mate waarin private partijen die een publiek belang dienen, daadwerkelijk dat publieke belang vooropstellen, met name in de afweging tussen investeren en winstneming. Actuele incidenten van directeuren en hun inhalige salarisverlangens doen het ergste vermoeden.


---
Zie:
Deel Eerste Kamer wil enquete naar privatisering

donderdag 20 januari 2011

Denkend aan Europa



Wie het interesseert wil ik graag verwijzen naar mijn Engelstalige blog waarin ik vandaag een eerste deel publiceerde van een essay over de geschiedenis en toekomst van Europa.

Thinking of Europe - What Europe?
http://mankindinthebalance.blogspot.com

zondag 16 januari 2011

Links kiest de verkeerde vijand




Aangezien ik de manifestatie van “links” dit weekend in Amsterdam bij voorbaat beschouwde als een non-event was ik niet van plan er in mijn blog aandacht aan te besteden. Maar nu Jolande Sap van GroenLinks het zelfs tot “historische” gebeurtenis bombardeert ontkom ik er toch niet aan hierbij stil te staan. Wat is dan zo historisch?

Het is natuurlijk prima dat oppositiepartijen elkaar opzoeken en de handen ineenslaan voor een krachtige oppositie. Dat is hun taak. Je zou dus een strategische discussie verwachten. Iets dat uitkomt boven een enkele klachtenlijst tegen de rechtse hobby’s van het kabinet. Maar daarvan bleek geen sprake.

Terwijl men tamelijk vruchteloos te hoop loopt tegen het kabinet als “de grootste vijand”, is het juist PvdA leider Cohen die met diezelfde duivel een pact wil sluiten. Veel heeft hij daarin zelf niet te bieden. Zijn voorstel komt erop neer alsnog een aanslag te plegen op het rechtse kapitaal (geen korting vennootschapsbelasting) en dit terug te ploegen in het onderwijs. Op zichzelf geen fout idee, vind ik, maar als pact met Rutte c.s. kan het onmogelijk werken.

Ondertussen broedt ook Jolande Sap op een eventueel pact aangaande de Afghanistan missie, een moeilijk besluit voor GroenLinks waarin de samenwerking al meteen opzij moet worden geduwd. Zij moet dat in haar uppie afwegen.

Maar hoe meer ik de het vertoon van linkse samenbundeling zie, des te meer heilloos lijkt mij die weg, vooral voor de PvdA. Daarover heb ik al eerder mijn gedachten vastgelegd. Het is fotoshoot van drie fractieleiders zonder gezicht en zonder authentiek verhaal. Daaruit spruit niet een oorspronkelijk nieuw links.

Maar het is inderdaad misschien een historisch evenement geweest. Niet de eerste keer dat die partijen samen op de foto staan, maar de laatste keer. Pechtold van D66 liet wijselijk de beker aan zich voorbijgaan. Hij zal toch een ander historisch moment willen opzoeken, zeker nu hij node de glansrijke escorte van zijn kompaan Halsema moet missen. Tussen het meest rechtse kabinet sinds Colijn en de slappe was van links gaapt nog een heel groot liberaal gat.

woensdag 12 januari 2011

Waarom geen onschendbaarheid voor iedereen




Politici zijn net als mensen, dus ook omgekeerd

Het afscheidspleidooi van Femke Halsema om de onschendbaarheid van politici ook te laten gelden buiten het parlementair debat raakt de kern van onze strafbaarheid voor misplaatste publieke uitlatingen. Wat is hiervoor eigenlijk nog de rechtvaardiging?

Al eerder heb ik gesuggereerd dat de potentiële strafbaarheid van uitlatingen die kunnen worden opgevat als groepsbelediging in feite een vorm van juridische gijzeling is. Wat een ander ‘voelt’ kan ik niet altijd voorspellen noch mag dit in mijn ogen reden zijn om mij te beperken in mijn meningsuiting. Beledigingen zijn in rechte niet objectiveerbaar.

Over godslastering is al vaker gesproken en als ik het goed zie groeit in ons land de consensus over de wenselijkheid deze geheel uit de wet te halen.

De vraag is wat zouden dan wel mogen zeggen dat wij als gewone stervelingen moeten nalaten. Geeft Halsema’s voorstel aan politici een vrijbrief bijvoorbeeld om haat te zaaien? Ik neem aan dat zij het zo niet bedoelt, maar dan zijn er inderdaad alsnog bepaalde grenzen – ook voor politici.

Wanneer voor politici een bres wordt geslagen in de wettelijke zeewering van ons publieke fatsoen is de stortvloed niet meer te keren. Dat is minder erg dan het lijkt. In feite is die stortvloed al lang over ons heen gekomen. Wie ergernis oproept, mag hierop in het publiek worden aangesproken. De recente voorbeelden – waaronder het proces tegen Wilders – laten al zien hoe ongemakkelijk en penibel het is om dit in rechte te willen afrekenen.

Niet wat wij zeggen maar wat wij feitelijk doen telt: dat geldt voor discriminatie en ook voor daadwerkelijke kwetsing van anderen. Wij moeten het aandurven om iedere burger in zijn spreken geheel vrij te laten. Hoe minder wij ons hierover druk maken, des te sneller verdwijnt de lol voor degene die bagger produceert.

dinsdag 11 januari 2011

België worstelt met taaie Europese geschiedenis


Studenten protesteren in België tegen opsplitsing (2010)


Toen in 1989 het Soviet blok uit elkaar viel en vervolgens ook de Soviet-Unie zelf, kon men denken dat het Europa eindelijk was bevrijd van het juk van de twintigste eeuw. Een nieuw, vrij en democratisch Europa lag in het verschiet. Zeker degenen die, zoals ik, waren opgegroeid in het naoorlogse Oost-West paradigma konden het zo zien.

In dat onbevangen beeld kwam al gauw een flinke kras toen bleek dat deze ontwikkeling juist tal van oude onopgeloste geschiedenissen weer blootlegde die de meeste mensen in het Westen vrijwel waren vergeten. De Balkanoorlog en de nasleep daarvan maakte duidelijk hoezeer het eenvoudige schema waarin wij waren groot gebracht tal van bestaande schema’s enkel had toegedekt maar niet had doen verdwijnen.

België behoort tot een vergelijkbare erfenis van de geschiedenis, die natuurlijk in haar wortels veel verder teruggaat. De Vlaamse vice-premier Geert Bourgeois voert ons in een recente bijdrage in de Volkskrant (*) terug naar de ontstaansgeschiedenis van het land als apart Koninkrijk in 1830. Maar ook aan die episode gaat een lange geschiedenis vooraf die nog steeds in de wortels van de vroegere Zuidelijke Nederlanden ingebakken zit. Wie het allemaal wil begrijpen moet dus wel heel ver naar achteren kijken.

Het is vooral verbazingwekkend hoe lang de situatie van twee verschillende taalculturen onder één dak heeft kunnen bestaan. Zij zijn – zo lijkt het – voor eeuwig veroordeeld om tot een vergelijk te komen. De enige figuur die uniek Belgisch kan zijn is het staatshoofd en ook dit maakt de situatie volstrekt onvergelijkbaar met het constitutionele proces in Nederland.

Kan Europa misschien wat doen voor België? Juist voor België, zou je bijna zeggen. Geen ander land in Europa is er zo het product van. Het is een open vraag wat mij betreft. Ik heb geen antwoord. Het zijn voorshands de inwoners van België zelf die met elkaar moeten bepalen wat hen dwingt om alsnog tot een vergelijk te komen dan wel om onder hun voorgeschiedenis een streep te zetten. In hun schoenen zou ik niet willen staan.


(*)
http://opinie.volkskrant.nl/artikel/show/id/7588/Belgie_is_nog_even_met_zichzelf_bezig

maandag 10 januari 2011

Voor ouderen een uitweg: de 50plus partij


Jan Nagel, lijsttrekker partij 50plus voor de Eerste Kamer


Van de 50plus partij had ik nog niet gehoord maar nu duiken namen op van mensen die zich in naam van deze partij opwerpen als kandidaat voor de Provinciale Statenverkiezingen. Daaronder zijn voormalige rechters, gemeentebestuurders en zelfs een enkele bekende TV-persoonlijkheid (Koost Postema), die als lijstduwer optreedt. De strategie is om na de Provinciale Statenverkiezingen een sleutelpositie te verwerven in de Eerste Kamer en zo een rol te krijgen in de macht op het Binnenhof.

Ik ben geen liefhebber van partijen die de belangen vooropstellen van een enkele groep maar als 50plusser wil ik natuurlijk wel weten wat er in het vat zit als deze partij zou winnen. De zeer sober uitgevoerde website met het partijprogramma biedt een indruk (http://50pluspartij.nl/programma/).

De beloften zijn voorspelbaar. Het programma omvat een hele lijst van kortingen, voordelen en voorrechten, alle bedoeld om tegendruk te bieden tegen de maatregelen van het kabinet die volgens de aanvoerder van de partij, Jan Nagel (71, ex-Leefbaar Nederland), ouderen bij uitstek het mikpunt maakt van bezuinigingen en verschraling. Inderdaad, met Provinciale belangen hebben die punten niet veel te maken.

De partij positioneert zich tussen de regels door als een grijze mannen alternatief voor diegenen die ontevreden zijn over de huidige politiek maar die ook niet op Wilders willen stemmen. Toch zijn de meeste heren die voor de partij opkomen in hun leven grotendeels aan de oude politiek dienstbaar geweest. Men kan zich afvragen of zij hiervan op hun oude dag alsnog geloofwaardig afstand van kunnen nemen.

De sentimenten van de kiezer zijn vandaag wispelturiger dan ooit. Ontevredenheid en oprechte zorg over de eigen toekomst zijn bij uitstek de voedingsbodem voor “single interest/single issue” partijen. Maar een politiek landschap waarin de belangen van leeftijdsgroepen tegenover elkaar komen te staan lijkt mij toch geen heilzame configuratie voor onze democratie.

zondag 9 januari 2011

“God staat achter de Big Bang”




Het Bijbelse scheppingsverhaal is een allegorische vertelling en geen letterlijke weergave van God’s schepping van de hemel, de Aarde en het leven van planten, dieren en mensen. Sterker nog, God’s werk strekt zich uit tot het hele Universum. “De Big Bang theorie is hiermee goed verenigbaar; zij vormt geen ontkenning van God.” Dit zei Paus Benedictus XVI tijdens een recente mis in Rome. De wetenschap is ver gekomen maar “zij kan de ultieme betekenis van het bestaan niet verklaren.”

“Wie het Universum overdenkt wordt uitgenodigd tot het begrijpen van zijn diepere betekenis, de wijsheid van de Schepper, de ondoorgrondelijke scheppingskracht van God,” aldus de Paus.

Ik kan mij als agnost wel in de woorden van de Paus vinden. In feite zegt hij – mijns inziens terecht: de discussie tussen wetenschappers en gelovigen over de schepping (versus evolutie) is een zinloze discussie. Er is geen tegenspraak. Op het uiteindelijke mysterie van de schepping heeft wetenschap noch geloof een eenduidig antwoord.

En wanneer alle schepping God’s werk is dan geldt dat ook voor elke mogelijke buitenaardse levensvorm. De Paus maakt die gevolgtrekking niet maar zij is wel aan zijn stelling verbonden. Wanneer ooit leven buiten de Aarde wordt gevonden hoeft de Bijbel dus niet te worden herschreven. De vraag is niettemin tot welke theologische discussies die eventualiteit zal leiden. Met het omarmen van het gehele Universum in de Goddelijke voorzienigheid heeft de Paus hierin - althans voor gelovige christenen - ten minste een piketpaal geslagen.

Lees:
http://www.nytimes.com/reuters/2011/01/06/world/europe/news-us-pope-bigbang.html?ref=global-home

maandag 3 januari 2011

Van welke partij wil Cohen leider blijven?




Vriend en vijand suggereren dat een strategie van linkse blokvorming niet de weg is voor de PvdA om bij de kiezers overtuigingskracht te winnen. De toestand van de partij is zeer ernstig. Dit is niet alleen het resultaat van het aarzelende optreden van haar leider. Ook rijst steeds meer het vermoeden dat de partij een amorfe verzameling is zonder eigen thema’s of innerlijke samenhang.

Ook degenen die niet op de PvdA stemmen willen weten welk serieus alternatief bestaat tegenover het kille saneringsbeleid van ‘rechts’; een alternatief dat uitstijgt boven genuanceerd gemopper of zelfs passieve gelatenheid.

Wij leven in een wereld waarin grote en zeer onredelijke verschillen tussen arm en rijk ongemoeid worden gelaten en waarin belangrijke vraagstukken voor de langere termijn met simplisme en bravado worden omzeild. Ongewijzigde hypotheekrenteaftrek, 130 kilometer op de weg, een verlamde arbeidsmarkt, een jeugd met gestaag afnemend perspectief: genoeg thema’s die bij uitstek het gefundenes Fressen zijn van de sociaal-democratie.

Er is alle ruimte voor de PvdA om uit te stijgen boven de dorpse warmte van de SP en die partij dus ferm links te laten liggen (zoals de VVD dat aan de rechtse flank kan doen met de PVV). Maar dat vraagt – inderdaad - een wereldse blik met een duidelijk verhaal over de regionale en mondiale bondgenootschappen die essentieel zijn voor de welvaart, veiligheid en morele integriteit van ons land.

De PvdA is van oudsher de partij van de brede samenleving. Zo’n partij is dringend geboden naar mate individualisering en marktdenken steeds meer in hun karikatuur verkeren van egoïsme, collectief sociaal isolement en serviceverschraling.

Kortom, niet de vorm (“linkse samenwerking”) maar inhoud en eigen herkenbaarheid zijn de opgaven die de PvdA dient te vervullen wil zij niet volledig de partij worden van het verleden. Cohen dient hiervoor teambuilder te zijn in eigen gelederen en niet met de kopstukken daarbuiten. Het is net als met Wie van de Drie: wil de echte PvdA – nu – opstaan?

zaterdag 1 januari 2011

Appels van dezelfde stam - familiegeschiedenis


Plymouth Bay, New England - 1620: de Mayflower Compact (met ergens mijn voorvader)


In Amerika bloeit op Internet het particulier genealogisch onderzoek. Voorgeslacht uitzoeken is vooral een populaire bezigheid onder degenen die een flink eind in de tijd kunnen terugkijken, liefst tot en met de jaren van de eerste Amerikaanse kolonisten, nu vierhonderd jaar geleden.

In mijn eigen voorgeslacht zit toevallig ook een stevige Amerikaanse draad. Die is in mijn Amerikaanse familie al lang geleden voldoende uitgezocht. Een overgrootvader stelde het te boek aan het eind van de negentiende eeuw. What’s new?

Hoewel wij altijd hebben geweten dat ons voorgeslacht teruggrijpt tot de Pilgrimfathers (iets wat vele miljoenen Amerikanen kunnen zeggen) is nooit helemaal opgehelderd hoe die verbinding is ontstaan. (*) Een neef van mij heeft dat nu (opnieuw) uitgezocht en ja, daar is hij dan, de Mayflower voorvader – John Howland, pilgrim - een persoon met een naam en zelfs een opmerkelijk feit. Vlak voor de landing in 1620 in New England sloeg hij overboord en is hij bijna verdronken. Hij werd op tijd uit zee opgevist. Was dat laatste niet gebeurd, dan zat ik hier niet en met mij vele anderen.

Nu ben ikzelf voor de grote geschiedenis aanzienlijk minder belangrijk dan enkele zeer notoire prominenten die er dan ook niet zouden zijn geweest, zoals Franklin Roosevelt, George Bush (2x) en Humphrey Bogart.

Dat appels wel heel ver van de stam kunnen vallen blijkt tevens uit het feit dat ook de Republikeinse populist Sarah Palin deze gemeenschappelijke afstamming deelt. Men kan zich voorstellen dat deze ‘onthulling’ in mijn doorgaans Democratische familie overzee flink wat gefronste wenkbrauwen heeft opgeroepen. Maar wel met een glimlach :-)


---
(*) Het is meer correct om te zeggen dat die informatie in de familieoverlevering ten onder is gegaan