In de boezem van onze geplaagde Senaat is een gedachte opgeborreld die ik wel zou willen steunen: een serieus en onbevooroordeeld parlementair onderzoek naar de positieve en negatieve effecten van de privatiseringsgolf sinds de jaren negentig. Zo’n onderzoek zit vol met valkuilen, ongetwijfeld, en ik zou al blij zijn met een degelijke vraagstelling. Het lijkt hoe dan ook tijd dat wij de verhoudingen tussen het private en publieke opnieuw, en wel grondig, onder ogen zien. Het gaat om activiteiten en diensten die kunnen worden beschouwd als een algemeen publiek belang (zoals: vervoer, postbezorging, gas, water en elektriciteit), maar die in de ideologie van de jaren negentig alle in meer of mindere mate object zijn gemaakt van de spelregels van de vrije markt.
Interessant is dat het voorstel voor zo’n enquête ontspruit in de linkse flank van de Senaat. Men zou dit makkelijk kunnen associëren met linkse nostalgie: publieke verantwoordelijkheid betekent betere zorg en dienstverlening voor iedereen. Die nostalgie staat tegenover de ideologie van marktwerking: meer efficiency en kosteneffectiviteit en betere garanties voor kwaliteitsontwikkeling.
Het zijn juist deze en soortgelijke axioma’s – of mythes – die een gedegen onderzoek naar de werkelijke effecten van privatisering zou kunnen – of: zou moeten – doorbreken. Dit nog afgezien van de vrijheid die wij hebben om aan de conclusies van zo’n onderzoek gevolg te geven (een aanzienlijk deel van onze spelregels op dit punt is immers verankerd in Europese regelgeving).
Mijn eigen gevoel – want meer is het niet – bij dit onderwerp is dat het privatiseringsproces te ver is gegaan; dat het geloof in marktwerking een dogma is geworden met somtijds desastreuze gevolgen voor de feitelijke kwaliteit van de dienstverlening en dat het heeft geleid tot verspillende marktcommunicatie (bijvoorbeeld: wat kunnen mij al die energie-aanbiedingen schelen?). Het kan ook zijn dat ik mij grondig vergis. Misschien is de kwaliteit van de dienstverlening geen feest, maar ik zou blij mogen zijn dat ik desondanks goedkoper uit ben dan wanneer de overheid mijn elektriciteit was blijven verzorgen. Vraagteken dus. Desondanks ben ik er tevreden over dat Schiphol nog steeds in handen is van het Nederlandse volk en niet van een willekeurige buitenlandse investeerder.
Ondertussen kan men de vraag stellen of een parlementair onderzoek – in dit stadium - wel het juiste middel is. De focus van een parlementair onderzoek is een andere dan dat van een zuiver wetenschappelijk onderzoek. Het eerste kan ook niet zonder steun van het laatste. Maar ook wanneer daarvan sprake is blijven ideologische voorkeuren een rol spelen.
Zou ik nadenken over een vraag bij een onderzoek op dit terrein, dan zou ik wel nieuwsgierig zijn naar de mate waarin private partijen die een publiek belang dienen, daadwerkelijk dat publieke belang vooropstellen, met name in de afweging tussen investeren en winstneming. Actuele incidenten van directeuren en hun inhalige salarisverlangens doen het ergste vermoeden.
Interessant is dat het voorstel voor zo’n enquête ontspruit in de linkse flank van de Senaat. Men zou dit makkelijk kunnen associëren met linkse nostalgie: publieke verantwoordelijkheid betekent betere zorg en dienstverlening voor iedereen. Die nostalgie staat tegenover de ideologie van marktwerking: meer efficiency en kosteneffectiviteit en betere garanties voor kwaliteitsontwikkeling.
Het zijn juist deze en soortgelijke axioma’s – of mythes – die een gedegen onderzoek naar de werkelijke effecten van privatisering zou kunnen – of: zou moeten – doorbreken. Dit nog afgezien van de vrijheid die wij hebben om aan de conclusies van zo’n onderzoek gevolg te geven (een aanzienlijk deel van onze spelregels op dit punt is immers verankerd in Europese regelgeving).
Mijn eigen gevoel – want meer is het niet – bij dit onderwerp is dat het privatiseringsproces te ver is gegaan; dat het geloof in marktwerking een dogma is geworden met somtijds desastreuze gevolgen voor de feitelijke kwaliteit van de dienstverlening en dat het heeft geleid tot verspillende marktcommunicatie (bijvoorbeeld: wat kunnen mij al die energie-aanbiedingen schelen?). Het kan ook zijn dat ik mij grondig vergis. Misschien is de kwaliteit van de dienstverlening geen feest, maar ik zou blij mogen zijn dat ik desondanks goedkoper uit ben dan wanneer de overheid mijn elektriciteit was blijven verzorgen. Vraagteken dus. Desondanks ben ik er tevreden over dat Schiphol nog steeds in handen is van het Nederlandse volk en niet van een willekeurige buitenlandse investeerder.
Ondertussen kan men de vraag stellen of een parlementair onderzoek – in dit stadium - wel het juiste middel is. De focus van een parlementair onderzoek is een andere dan dat van een zuiver wetenschappelijk onderzoek. Het eerste kan ook niet zonder steun van het laatste. Maar ook wanneer daarvan sprake is blijven ideologische voorkeuren een rol spelen.
Zou ik nadenken over een vraag bij een onderzoek op dit terrein, dan zou ik wel nieuwsgierig zijn naar de mate waarin private partijen die een publiek belang dienen, daadwerkelijk dat publieke belang vooropstellen, met name in de afweging tussen investeren en winstneming. Actuele incidenten van directeuren en hun inhalige salarisverlangens doen het ergste vermoeden.
---
Zie:
Deel Eerste Kamer wil enquete naar privatisering
Het is niet de privatisering die te ver is doorgeschoten.
BeantwoordenVerwijderenHet is, dat er te veel is toegegeven aan private belangen, die vroeger overheids belangen waren.
Omdat er geen eerlijke markt is ontstaan, werkt de energie markt niet.
Zeer lezenswaard artikel. Bij mij is het wel meer dan een gevoel, dat de privatisering te ver is doorgeschoten. We mogen toch wel concluderen, dat het invoeren van het jagen op winst gepaard ging aan afname van aandacht voor het menselijke aspect. Het vinden van een juiste balans is de volgende uitdaging.
BeantwoordenVerwijderen