woensdag 18 mei 2011

HBO-opleidingen vragen genuanceerde benadering


InHolland is de zondebok voor een dieper liggend probleem in het hoger onderwijsbestel


In een eerder betoog heb ik al gesuggereerd dat “het” hbo niet bestaat: de term dekt een zeer gevarieerde realiteit. Terug in de geschiedenis hebben wij hbo-opleidingen gekend met een onberispelijke reputatie op de arbeidsmarkt: de hts en de heao waren hiervan een voorbeeld. Na in de jaren zeventig te zijn losgerukt uit het oude wettelijk regime van het voortgezet onderwijs maken hbo-instellingen deel uit van het tertiair of hoger onderwijs en zijn zij langzaam aangeschoven bij het stelsel van de universiteiten. Die ontwikkeling vond haar bekroning in de uniformering van hbo en wo opleidingen in de Europese bachelor – master structuur, dat wil zeggen: voor wie dit als een bekroning wil zien. Achteraf zouden wij het ook kunnen opvatten als een veel te groot voorschot op de kwaliteit die de hbo-opleidingen vanaf dat moment – over de hele linie – nog moesten bewijzen.

Op datzelfde moment had ook iets anders kunnen gebeuren, namelijk een gedeeltelijke ontrafeling van het grootschalig geworden hbo in colleges voor de bachelor opleidingen en instellingen voor (hoger) beroepsonderwijs met opleidingen die meer in het verlengde liggen van het mbo. Om zeer begrijpelijke redenen heeft zich een dergelijk proces niet voltrokken, nog daargelaten of men dit überhaupt heeft overwogen. Het zou volledig hebben ingestreken tegen de snaren van de bestuurders die zich juist comfortabel hadden genesteld op het pluche van hun dikke functie als hbo-baas.

Het gevolg is dat het hbo altijd op die twee poten is blijven hinken. Zoals ik ook al eerder aangaf heeft het accreditatieproces die tweeslachtigheid niet blootgelegd. De feilen die nu boven zijn water zijn gekomen zijn intussen van andere aard, maar het kan niet worden uitgesloten dat de zwakheden in het hbo niet enkel liggen in zwakke knieën van bestuurders die vooral productie willen zien van diploma’s en die bereid zijn om daarvoor te marchanderen met hun eigen kwaliteitsregels maar dat zij inderdaad de fundamenten en het feitelijk gehalte van de opleidingen zelf betreffen.

De PVV wil nu helemaal terug naar af: herinvoering van het oude vo-stelsel van landelijke examens. Daartegen zijn makkelijk tal van praktische bezwaren maar ook principiële overwegingen in te brengen. Het zou het hele hoger onderwijs – onnodig - op z’n kop zetten. Veel zinniger lijkt mij de suggestie van VVD-zijde om te komen tot landelijke vergelijkingen of benchmarks. Hoe dit objectief te maken is nog wel een vraag, maar als het accreditatieproces objectief is dan zal ook een publieke vergelijking met rangordening naar kwaliteit en relevantie voor de arbeidsmarkt voor vele opleidingen verfrissend werken.

Niettemin blijf ik bij de gedachte die ik eerder verwoordde. Het hbo is geen eenheidsworst en het is minstens even interessant om te praten over de opleidingen van hoog niveau en goede kwaliteit als over de probleemgevallen. Liever de consequentie van differentiatie – en dus ontrafeling – dan een uniforme maatregel voor het hele bestel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten