dinsdag 3 juli 2012

Europa niet omwille van de geschiedenis


















Rome 1957 - de geboorte van de Europese Gemeenschap


Het is een cliché – maar daarom niet minder waar – dat elke generatie haar eigen gevolgtrekkingen moet verbinden aan de toestand die vorige generaties hebben achtergelaten. Gevolgtrekkingen die passen bij de concrete omstandigheden van het moment. 

De uitdaging is niet om aan het naoorlogse project Europa vast te houden omdat dit nu eenmaal de inzet is geweest van ten minste twee voorafgaande generaties. Het verleden dwingt de toekomst niet (*). Dat is enkel het perspectief van de toekomst zelf, zoals onze eigen tijdgenoten deze in meerderheid formuleren.

De analyse van de toekomst van Europa – ik bedoel: de Europese Unie – vraagt een rücksichtslos afwegen van de omstandigheden, de kansen en beperkingen, de middelen en voorzieningen enzovoorts die vandaag aan het fenomeen Europa verbonden zijn.

Het grote bezwaar tegen de afwegingen die nu worden gemaakt is dat zij wel in zeer overwegende mate worden gebaseerd op enkel de verplichtingen – dat wil zeggen: de hoge schuldenlast van de Europese staten. Beantwoording hieraan wijst maar één richting op: nog meer Brussel, nog meer Europees centraal dirigisme.

De Europese kiezer staat vrijwel machteloos tegenover de bulldozer van het monetaire Europa. Hoe meer dit overheerst, des te meer manifesteert zich het onafgemaakte project dat Europa in feite is gebleven. We zouden toch moeten vinden dat het ene gat niet kan worden gedicht zonder ook het andere vullen. En als we dat laatste niet willen – of niet kunnen – wat dan?

Het Europa van de Unie is gericht op het vrije verkeer van kapitaal, goederen, diensten en mensen. De gedachte is altijd geweest dat dit vrije verkeer de welvaart (en vrede) van het geheel ten goede zou komen, en dat is in belangrijke mate bewaarheid. Wie ook maar even terugdenkt aan de toestand van nog geen honderd jaar geleden zal dat onmiddellijk beamen. De muntunie is hiervan een logisch sluitstuk.

Ook mag niet onderschat worden wat intussen in Europa, evenals in de rest van de wereld, is teweeggebracht op het gebied van communicatie en mobiliteit. We zijn met ons allen meer wereldburger dan in enige tijd tevoren. Opnieuw onvergelijkbaar met bijvoorbeeld de Nederlandse provinciale geest van een eeuw geleden.

Het Europa en ook het Nederland die mede daardoor zijn ontstaan zouden wij niet moeten willen weggooien. Integendeel. Dit neemt echter de noodzaak niet weg van een grondige bezinning op de instituties en procedures die wij van de voorgeschiedenis hebben geërfd. Dat vraagt een frisse blik, vanzelfsprekend, maar ook een proactieve inzet, met name van onze premier, op een brede, mobiliserende visie. Deze ontbreekt op dit moment ten ene male. Niet de boekhouding maar de daadwerkelijke merites van een leven voor alle Nederlanders (en Nederlandse bedrijven) in volle openheid (en competitie) met de rest van Europa dienen hiervan de basis te zijn. 



(*) In ’Historicus Rutte begrijpt niets van de naoorlogse geschiedenis’ (Volkskrant) pleit de student Jenne Jan Holtland voor een Europees beleid dat “recht doet aan de geschiedenis”. Wat is dat voor recht?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten