zaterdag 30 april 2011

Monarchieën genesteld in hun volk


Vorsten van Europa (zittend, tweede van rechts, onze koningin)


De meest indrukwekkende vertoning tijdens de gebeurtenissen vrijdag in Westminster Abbey vond ik de binnenkomst van de leden van de Europese vorstenhuizen. Een parade van de geschiedenis in een wel zeer historisch gebouw. Wie de twintigste eeuw had overgeslagen zou onmiddellijk denken: wat een continuïteit! Dat niet al die vorstenhuizen nog een troon hebben moet je op zo’n dag vergeten. Hoezo, het vorstenhuis van Servië? Ik bekeek dit schouwspel via de BBC, en jawel, daar liepen ook onze kroonprins en zijn ega de kerk binnen. “The Prince of Orange”, berichtte de commentator. Ooit droeg een Oranje – met zijn vrouw – de Engelse kroon. Willem-Alexander vertegenwoordigde dus meer dan alleen onze eigen Nederlandse geschiedenis.



Vandaag, op Koninginnedag, is hij bovenal een representant van onze toekomst. En als het aan een meerderheid van de Nederlandse bevolking ligt is dat een nabije toekomst. Terwijl Charles in Engeland nog steeds achter de coulissen wacht, mag onze koningin, die toch niet heel veel ouder is, wat ons betreft dus wel met pensioen. In het openbaar heeft zij zich hierover nimmer uitgesproken en abdicatie is geen wettelijke regel. Dat zij in navolging van haar moeder en grootmoeder, en anders dan haar Engelse evenknie, de functie van staatshoofd niet levenslang zal vervullen is enkel een redelijke verwachting.

Maar hoe dit ook zij, de twee gelegenheden dezer dagen aan weerszijden van het Kanaal markeren zowel de verschillen als de gemene delers van de Engelse en de Nederlandse monarchie. Zij weerspiegelen een moderne oprechtheid die in weerwil van hun anachronisme in beide toch zeer republikeins ingestelde landen diep geworteld is.

Het is inderdaad een prachtige paradox te midden van al die – merendeels gevallen – vorstenhuizen. Juist in Engeland en Nederland, landen die zich steevast tegen ieder absolutisme hebben verzet en die van oudsher grote betekenis hebben toegekend aan democratische instituties, lijken de gekroonde, erfelijke staatshoofden meer vanzelfsprekend dan ooit te voren.

Zie ook:

Democratieën hebben baat bij een Koninklijk huis (NRC/H)

vrijdag 29 april 2011

HBO dient accent te leggen op waar het goed gaat




Dat het HBO een wereld is van zeer uiteenlopende maatstaven kan onmogelijk verbazing wekken. De woede hierover zie ik als het vertoon van pure krokodillentranen. Men oogst wat men zaait. En dat geldt vooral voor degenen die met grote-stappen-snel-thuis het hele hoger onderwijs hebben geforceerd in het eenvormige stelsel van de bachelor-master (Ba/ma)structuur, dit met grove miskenning van de gedifferentieerde werkelijkheid die het HBO van oudsher kenmerkt.

Het valt mij op dat het merendeel van de opleidingen die nu aan de schandpaal zijn genageld al om te beginnen een wereld vertegenwoordigt van beperkte diepgang: media, communicatie, journalistiek - opleidingen waarvan ook in hun beroepswerkelijkheid de normen allesbehalve eenduidig zijn. Welke geloofwaardige waarborgen kan een opleiding onder die omstandigheden daadwerkelijk scheppen in de daarvoor geldende ‘bachelor descriptoren’?

De opschudding over de ‘wantoestanden in het HBO’ is ook al weinig indrukwekkend omdat de overheid er alles aan gedaan heeft om de opleidingen en hun docenten tot het gewraakte gedrag te verleiden. Je moet als docent van eikenhout gesneden zijn om tegen de druk op studieresultaten vast te houden aan strakke kwaliteitseisen.

Maar er moeten consequenties uit getrokken worden. Dat is onontkoombaar. De vraag is echter welke deze – in het beste geval – zouden moeten zijn. In het licht van mijn eerdere observaties zal hierin ten minste ook de rol van het accreditatieproces moeten worden betrokken. Misschien is een radicale conclusie onontkoombaar: de opleidingen in het HBO alsnog differentiëren, wat concreet betekent dat een aantal hiervan buiten de deur worden gezet van de Ba/mastructuur.

Voor dat laatste is denk ik ook aanleiding ter bescherming van de goede opleidingen. Die zouden wel wat meer in het zonnetje mogen worden gezet. Het is niet allemaal somber in het HBO, integendeel. Maar wat het kaf is en wat het koren, dat mag nu wel meer manifest worden.

donderdag 28 april 2011

Nieuwe mythes of werkelijke visie: de stille overheidstransformatie



Onze publieke sector verschraalt tot regelnicht en toezichtfanaat



Er is een school van politiek denken die niets moet hebben van mooi geformuleerde idealen en die het proces van machtsvorming en machtsbehoud volledig de functie maakt van de meest effectieve manipulatie van de publieke perceptie: wat kunnen wij de kiezer laten geloven dat ons in staat stelt te doen wat wij goed achten?

Het is meer dan een school. Het is de praktijk geweest van opeenvolgende generaties van politici en hun adviseurs in de afgelopen decennia, vooral in de VS en in Engeland, in hun pogingen om de wereldorde zoveel mogelijk naar hun hand te zetten. De kring van neo-conservatieven (Reagan, Thatcher, Bush 2x) is hierin over het geheel bezien fanatieker en waarschijnlijk ook effectiever geweest dan die van de meer verlichte liberalen (Blair, Clinton). Maar allen hebben zij gebruik gemaakt van dezelfde (semi-) wetenschappelijk gefundeerde noties over publieksbeïnvloeding, overheidsmacht en overheidsorganisatie. Allen zwoeren zij de wereld in binnen- en/of buitenland te veranderen. En allen kregen zij hun applaus. Ook in Nederland hebben zich vergelijkbare processen voltrokken: de privatiseringsgolf van de jaren negentig, de hervormingen van de zorgsector en uitkeringsadministraties, de vorming van zg. kerndepartementen en dergelijke. En nog zijn wij niet aan het eind.

Maar het vervolgproces gaat meer sluipend, via de achterdeur. Wat de onderliggende conceptie is van een overheid waarin nu vele duizenden overheidsbanen schijnbaar zonder slag of stoot worden geschrapt, of van de samenleving die met zo’n gekrompen overheid moet omgaan laat zich raden. Noch een grote overheid, noch onbeperkt marktdenken is populair, maar wat is dan de derde weg? Wij lijken meer dan ooit genoegen te nemen met slagzinnen zonder aantoonbaar fundament, zonder evidente meetpunten.

Wel zijn symptomen van dit proces zichtbaar. Het arbeidsmarktprofiel van de overheid is in korte tijd gereduceerd tot beheer, toezicht en uitvoering - maar geen beleid. Deze ontwikkeling versterkt de indruk van een anonieme, zielloze publieke sector die wordt gerund door opgefokt middenkader dat enkel nog de regeltjes toepast. Is dat de overheid die wij willen?

De processen waarover ik het hier heb worden natuurlijk ook geleid door de visies en ideeën van degenen die hierbij betrokken zijn, maar het gebeurt lukraak, toevallig, onsamenhangend en vooral: moeilijk toetsbaar. Dat is wat het beeld vandaag bij uitstek zorgelijk maakt. We vinden het prima als linkse hobby’s worden geslacht, defensie wordt geminimaliseerd, werkgelegenheidsbevordering wordt afgebroken en studenten worden afgeknepen en vragen daarover geen grondige verantwoording. Ook aan de voortgaande machtsverschuivingen in Europa wordt stilzwijgend voorbijgegaan.

En ook dit is geen exclusief Nederlands verschijnsel. Het publieke domein is in de hele westerse wereld, mede (of vooral) onder financiële druk, object van een verschraling die niet alleen hard snijdt in traditionele overheidstaken maar ook – en ongericht - in het onderliggende weefwerk van de samenleving. Mij dunkt dat de hypes van alledag ook voor de oppositie geen excuus mogen zijn om hiervoor niet meer nadrukkelijk aandacht te vragen.

maandag 25 april 2011

De moraliteit van onze publieke orde


Wil de PvdA terug naar Marx?


Vorige week ving ik bij een radiogesprek de stelling op dat progressiviteit gelijk staat aan moraliteit. Zo’n opmerking kan natuurlijk alleen uit de linker flank komen, in dit geval van het PvdA Kamerlid Diederik Samsom. Hij beweerde het met grote stelligheid, als een vaststaand feit, in een discussie over het (terug)zoeken van de waarden van zijn partij.

Ik wil Samsom voor die opmerking niet met het slagersmes fileren. Voor zijn opwelling kan ik bovendien wel begrip opbrengen, mits niet letterlijk opgevat. Alsof rechts per definitie moraliteit ontbeert. Waarom zou, om maar iets te noemen, het verlangen om ”Nederland sterk te maken” (motto van onze rechtse premier) moreel verwerpelijk zijn tegenover het klassieke pleidooi van links tot bescherming van de zwakken? Het zette mij niettemin aan het denken.

Onbedoeld raakt Samsom wel een punt. Eigenlijk slaakt hij een noodkreet, althans zo klinkt het: waar is in onze hedonistische wereld de publieke moraliteit? Hoe de massaontslagen in de publieke sector, de maatregelen ten aanzien van uitkeringsgerechtigden en de financiële duimschroef voor studenten verzoenen met het sauveren van degenen die het goed hebben, die genieten van hun hypotheekrenteaftrek of van hun torenhoge bonus?

Het vraagt een lange adem om in redelijke samenhang en consistentie de morele maat te nemen van onze huidige publieke orde. De discussie daarover zit vol met dubbele bodems. Juist het moreel acquis van links is in zo’n discussie bij uitstek kwetsbaar. Dat is al jaren zo, als het geen decennia zijn. Een PvdA die de weg zoekt naar haar eigen wortels kan heel goed uitkomen in een moeras, waar de resten rotten van oude gelijkheid en collectief geluk en van de maakbare ideale samenleving.

Maar een soortgelijke verrotting kan ook rechts niet worden ontzegd. De glans van individualisering en zelfontplooiing is er behoorlijk af. We hebben het onszelf aangedaan dat wij in vrijwel alle dimensies van ons bestaan niet veel meer zijn dan slaafse en vooral eenzaam geworden consumenten met schijnvrijheden die ons gedicteerd worden door machten waarop zelfs onze eigen overheid geen vat meer heeft.

Links noch rechts valt van deze somber weergegeven realiteit daadwerkelijk een verwijt te maken. Elk goedbedoeld ideaal verkeert vroeg of laat in zijn tegendeel of schept zijn eigen overbodigheid. Ook daarom is lijkt mij het zoeken naar de oude wortels vruchteloos, laat staan dat men dit zou doen met een exclusieve claim op moraliteit. Dat is niets anders dan een keuze voor het eigen graf.

Evengoed zou het onjuist zijn de speurtocht naar nieuwe moraliteit enkel te zien als een opgave van overheid en politiek. In essentie gaat het immers om de keuzen die wijzelf als burger (en ook als consument) willen maken. Daar wringt de grootste schoen. Politici worstelen met de tegenspraak die wijzelf als samenleving oproepen tussen de materiele verlangens die wij niet kunnen loslaten en onze verwachting dat een ander, de overheid of wie dan ook, de rommel wel achter ons opruimt.

donderdag 21 april 2011

Opmerkelijk aanwezig bij een Pauselijk feestje





Ik blijf nog even hangen bij het thema van religie. Volgende week, zo is bekend gemaakt, zal onze regering officieel aanwezig zijn bij de zaligverklaring van Johannes Paulus II in het Vaticaan. De eer valt te beurt aan niemand minder dan onze CDA-minister Donner en onmiddellijk schiet het door mijn hoofd: hoe ver wij als protestantse natie ook verwijderd mogen zijn van afgodenverheerlijking en van het eeuwenlange juk van de Roomse orde, aan de katholieke poppenkast kunnen wij ons zelfs vandaag nog niet onttrekken.

De relaties met het Vaticaan vallen onder het hoofdstuk staatsbetrekkingen maar maken deel uit van Donners portefeuille omdat hij nu eenmaal godsdiensten doet. Los van die ambiguïteit is de vraag wat de rechtvaardiging is van onze regeringsaanwezigheid bij een ceremonie die ik toch zie als uitsluitend van interne betekenis voor de katholieke kerk. Een zaligverklaring heeft immers geen enkel staatkundig of politiek belang in het diplomatieke verkeer of anderszins.

Er zullen er ook zijn die vinden dat zo’n zaligverklaring in deze tijd in volkomen tegenspraak is met de ernstige feiten die ook onder Johannes Paulus binnen de muren van de kerk hebben plaatsgevonden en die deze zelfde kerk liever met de mantel van Gods liefde wilde bedekken (nou ja liefde?) dan in de wortel aan te pakken. Gaan wij daarmee mooi weer spelen?

Ik wil die omstandigheid nog wel even in het midden laten, maar dan vooral omdat zaligverklaring in alle opzichten een ritueel gebaar in de lucht is waaraan ik als protestant zonder meer voorbij ga. De man heeft ook iets goeds gedaan en als dat een feestje oplevert, dan zou ik daarover geen boe willen roepen. Maar moet uitgerekend Donner dat feestje met zijn verschijnen opluisteren? Ik zou toch liever zien dat wij de toneelvoorstellingen in Rome net zo behandelen als iedere andere opvoering van een gejurkte kerkelijke orde. Gepast voor kennisgeving aannemen. Dat gebiedt ook de gelijkheid van onze grondwet.

Het valt nog te begrijpen dat het onze burgemeesters zijn die Sinterklaas ontvangen. Die heeft ten minste een excuus, want nog nooit is een kind daadwerkelijk meegenomen met de zak naar Spanje.

woensdag 20 april 2011

Vraag niet naar de historische Jezus


National Geographic publiceerde ooit deze versie van de “werkelijke” Jezus


Annotaties bij de komende Goede Vrijdag

Rond het begin van onze jaartelling bestond er geen journalistiek, noch was er enige vorm van systematische nieuwsgaring. De verhalen die werden opgeschreven vormden een amalgaam van daadwerkelijke verslagen en pure verzinsels. Niets daarvan kon daadwerkelijk worden geverifieerd. Ook achteraf is dat voor verhalen uit die ver vervlogen tijden een moeilijke opgave. Wie zijn verhaal met kracht wist te verspreiden kwam met een sprookje even goed weg als met een historisch correcte vertelling.

Historici waren er wel, in die tijd. En ik heb het altijd opmerkelijk gevonden dat geen enkel betrouwbaar verslag uit de periode van Pontius Pilatus en Keizer Augustus ook maar iets vermeldt over de kruisiging van de Koning der Joden, noch over de ophef die deze gebeurtenis in Jeruzalem zou hebben veroorzaakt. Geen scheurende tempel, geen vervolgens leeg gevonden graftombe. Het verhaal is ons gebracht door mensen waarvan vaststaat dat zij daarvan zelf geen getuige zijn geweest. De oudste bronnen dateren uit de 2e eeuw “na Christus” of kort daarvoor.

Ik ben er niet op uit om per se aangetoond te zien dat Jezus nooit heeft bestaan. Ook als vaststaat dat dit inderdaad niet het geval was, blijft de ontstaansgeschiedenis van het Christendom een belangwekkend onderwerp. Mij intrigeert vooral de verklarende kant van die geschiedenis, juist omdat een groot deel van de hoofdfiguren in het Nieuwe Testament (waaronder ook Paulus) met grote waarschijnlijkheid het product zijn van fictie of tenminste van persoonsvermenging (*).

Messiasverhalen deden in het Midden-Oosten in allerlei varianten reeds decennia, zo niet eeuwen de ronde. De evangelies volgen een klassiek patroon, dat ook is terug te vinden in Egyptische en Griekse mythologieën. Wat maakte deze vertelling dan ineens zo bijzonder? Mijn eigen gedachte daarover is dat de tijd ervoor rijp was en dat de context van die periode zich bij uitstek leende voor de absorptie van dat verhaal (c.q. het oude verhaal in deze nieuwe versie). De confrontatie van de wereld van de Joden met die van de Romeinen, de opkomst van een nieuwe klasse van mensen rond de Middellandse Zee die zochten naar een redelijke, meer humanistische theologie en die de Joodse tradities te streng en te dogmatisch vonden. Anderzijds manifesteerde zich in de Romeinse wereld rond die tijd een toenemend monotheïsme (**).

Het grote probleem is echter dat vrijwel iedereen die hierover vertelt (of schrijft) met serieuze wetenschappelijke pretentie vrijwel steevast een religieus belang heeft (hetzij als christen, hetzij als atheïst). Slechts bij hoge uitzondering vind je een document dat het onderwerp behandelt met onbevooroordeelde nieuwsgierigheid. Wie over de historische Jezus naar serieuze informatie zoekt, kom dus in het algemeen bedrogen uit. De meeste documenten over de “historische Jezus” zijn in feite pogingen tot het herschrijven van de theologie, niet van de geschiedenis (**).

Wie hiernaar zelf een onderzoek wil beginnen kan bij voorbeeld starten bij:


The Historicity of Jesus

Of deze Youtubeclips:

The Empty Cross: why Jesus didn’t exist

The God who wasn’t there

Vooral deze is zeer instructief:

Examining the existence of a historical Jesus

---
(*) De gedeelten van het Nieuwe Testament die worden beschouwd als authentieke teksten van Paulus (of, zoals ook wordt beweerd: Apollonius) vermelden de hele figuur van Christus niet.

(**) De notities van Keizer Marcus Aurelius (ca. 180 nChr.) geven hiervan blijk. Dus ver voor de tijd van Constantijn, die rond 300 na Christus het Christendom tot officiële godsdienst maakte.

(***) Het is mij dan ook een raadsel hoe iemand bijna dertig jaar lang “onderzoek” kan doen naar de vraag of het Laatste Avondmaal plaatsvond op donderdag dan wel op woensdag voor Pasen (zie: ”Revolutionaire ontdekking”)


maandag 18 april 2011

Wilders miskent de hulpvaardigheid van het recht


Amsterdamse rechters in de zaak Wilders


Geert Wilders twittert naar aanleiding van de afwijzing van het derde wrakingsverzoek in zijn haatzaaiproces dat de heren rechters elkaar “de hand boven het hoofd houden”. Ik heb de uitspraak van de rechtbank zorgvuldig beluisterd. Wat zij zeggen is het volgende: of de afwijzing in dit geval van een meineedprocedure juridisch houdbaar is moet worden onderscheiden van het eventuele vooroordeel dat aan die afwijzing ten grondslag ligt. Van dat laatste is volgens de rechtbank geen sprake. Het eerste is vatbaar voor hoger beroep. Keurig, zou ik zeggen. Ook juridisch keurig.

Het proces tegen Wilders is gaandeweg verworden tot een tragische klucht, laat ik dat vooropstellen. Maar dat laat mijn genoegen onverlet wanneer onderweg de lijnen van het recht scherp gehouden worden. Het lijkt mij dat dit ook voor een parlementariër zoals Wilders een genoegen moet zijn, immers hij is medeverantwoordelijk voor de formulering van dat recht. Maar zoals zijn proces nu loopt, met steun van zijn advocaat, heeft de gang van zaken er alle schijn van dat onze witgekuifde Limburger altijd mopperend zal twitteren als hij tegenspraak ontmoet of wanneer hij zijn zin niet krijgt.

Dat is geen nieuws natuurlijk. Echt in discussie gaan is Wilders vreemd, zeker wanneer gepeuterd wordt naar strakke lijnen en zuiverheid. Mensen zoals hij leven van het effect en als het moet van intimidatie. Maar zodra zij geïntimideerd worden door argumenten waarop zij geen vat hebben schoppen zij terug. Het is wel wrang natuurlijk dat een proces waarin het dédain van Wilders voor andersdenkenden centraal staat zo in alle opzichten is afgezakt tot het vertoon van dédain over alles wat niet in zijn straatje past.

Wilders’ houding – c.q. die van zijn advocaat – bevreemdt mij niettemin. Dit omdat ik vermoed dat de rechters die geroepen zijn tot een oordeel over de hoofdvraag, in concreto zijn tegenstanders niet zijn. Zelfs het OM voert dit proces met tegenzin. Zou al sprake zijn van een vooroordeel, dan lijkt mij die bij de rechters eerder te liggen in hun grote welwillendheid om de grenzen van het recht tot het uiterste te rekken (en vrijspraak te bewerkstelligen) dan juist deze nu strak aan te snoeren. Het is niet meer dan een vermoeden.

In elk geval zou ik in Wilders’ plaats liever kiezen voor de gedachte dat het recht eerder vriend is dan de vijand. Maar ja, wat wil je bij iemand die zelf zo de verpersoonlijking is van ieder denkbaar vooroordeel?

zaterdag 16 april 2011

Voor de pijnlijke dood is het leven ongevoelig




Recent overleden in de omgeving van mijn vriendenkring twee mensen, beiden aan kanker: De ene was een vrouw van in de dertig, moeder van drie jonge kinderen; de andere was een man van tachtig, vader, grootvader van een volwassen familie. Beiden, dankzij morfine, zonder vreselijke pijn uit het leven weggegleden.

Ik denk wel eens: het leven is een voortgaande strijd om het bestaan, van planten en dieren, elk in zijn eigen niche in de natuur. Evolutie ondersteunt dit proces in de richting van de grootste kans op voortzetting van onze genenpakketten. Is de reproductie met succes voltooid, dan is voor het leven de zaak gedaan.

Zeker is het irrelevant hoe wij doodgaan. De jonge moeder en de oude grootvader waarover ik hier spreek – en zo vele anderen in hun situatie - hadden hun functie in het leven (ruimschoots) vervuld. De genen gaan door en dat alleen telt. Evolutie selecteert niet op een lang en pijnloos leven, laat staan op prettig sterven. Enkel op de kansen en omstandigheden van onze reproductie.

Daar zitten we dus mee. Iedere keer opnieuw. Zoals wij allemaal beseffen: niet de dood is hard, dat is het leven zelf. Alleen voor de viering van haar vruchtbaarheid schittert de natuur in alle pracht en praal, in kleuren en exotische vormen. Daarna gaat het weer erin, komt de herfst en dan de winter. De kinderen en kleinkinderen van degenen om wie het hier gaat vervullen de belofte van de lente als jonge bloemen in de wei. Aan hun gestorven voorgeslacht heeft de natuur geen herinnering. Alleen voor ons ligt dat anders. Ook dat is deel van dezelfde menselijke conditie: het leven ongelofelijk mooi kunnen vinden en aan het eind ook heel verschrikkelijk.

vrijdag 15 april 2011

Vriend en vijand: vrijheid en democratie


Alexis de Tocqueville (1805 - 1859)


Bij een recente Nederlandstalige publicatie van het vermaarde verslag van Alexis de Tocqueville over diens reis in naar de jonge Verenigde Staten (De la démocratie en Amérique, 1835) schreef de Leidse rechtsfilosoof prof. Andreas Kinneging een nabeschouwing. Over die nabeschouwing had hij een interview op Radio 1. Daarin werd vooral gesproken over de implicaties in onze tijd van De Tocqueville’s kanttekeningen bij de idealen van vrijheid, gelijkheid en democratie die sterk bepalend zijn geweest voor de politieke en sociale woelingen in de 19e eeuw en vervolgens voor het ontstaan van onze moderne westerse democratieën. Reden voor mij om even op te letten en tevens op zoek te gaan naar de bewuste nabeschouwing.

Het verslag van De Tocqueville heb ik nooit in zijn geheel gelezen, wel verschillende passages hieruit. De geschiedenis van de Amerikaanse democratie is natuurlijk fascinerend, vooral omdat deze, zoals De Tocqueville ook vaststelde, zo diep geworteld is niet enkel in de opvattingen van de Founding Fathers ten aanzien van overheidsmacht maar tevens in de uiterste aderen van de Amerikaanse samenleving. Democratie, kort gezegd, is enkel denkbaar wanneer de samenleving democratisch is en de mensen fundamenteel democratisch denken. Deze constatering was voor mij onder meer een aanknopingspunt in een recente geschiedkundige exercitie over het sociaal-politieke leefklimaat in New England aan het eind van de negentiende eeuw. In die exercitie kwam bij mij evenzeer het beeld naar voren van nog sterk overzienbare gemeenschappen waarin de vervulling van politieke verantwoordelijkheden een vanzelfsprekende, ongedeelde opgave was voor iedereen die in staat was hieraan bij te dragen. Democratie was de levende realiteit van zakenman tot slager om de hoek.

In het interview op Radio I verwees ook Kinnening naar die idyllische realiteit en wees hij op het spanningsveld dat tevens centraal staat bij De Tocqueville tussen gelijkheid in een democratie en de bijna onvermijdelijke keerzijde hiervan: de beperking van individuele vrijheid. Die gedachte is even wennen. Maar het is waar: gelijke normen en regels voor iedereen kunnen het voedsel zijn van “gevaarlijke tendensen () die niet de vrije loop moeten krijgen, omdat ze dan kunnen ontaarden in nieuwe vormen van tirannie en onvrijheid,” aldus Kinneging in zijn nabeschouwing bij De Tocqueville.

De onverbloemde bewondering van Kinneging voor De Tocqueville geldt niet minder diens voorspelling ten aanzien van heftige partijpolitiek en de “subordination of the judgment of the wise to the prejudices of the ignorant.” In andere woorden: vrijheid, democratie en gelijkheid zijn goed, maar alles met mate.

Respect voor De Tocqueville is absoluut op z’n plaats. Hij was vijfentwintig jaar toen hij zijn reis in Amerika maakte, in een periode waarin de blessings and downsides van de toen nog zeer revolutionaire idealen verre van evident waren. Niet voor niets geldt zijn boek als een van de beste ooit over deze thematiek geschreven, zeker wanneer wij kunnen constateren hoezeer de vragen die hij opwerpt het hart raken van onze eigentijdse tegenstellingen.

Verdere informatie:

Een beter boek over democratie is er niet

vrijdag 8 april 2011

Voor Nederlandse mopperaars is het nooit goed genoeg





Elk kwartaal peilt het Sociaal Cultureel Planbureau de temperatuur van onze samenleving. De basis hiervoor is een steekproef onder duizend respondenten. Velen zullen zich afvragen of dat beperkte aantal wel representatief is voor de hele bevolking, zeker gezien de tamelijk gedetailleerde observaties. Niettemin wil ik aannemen dat dit periodieke onderzoek wetenschappelijk verantwoord is en dat het inderdaad kan worden opgevat als betrouwbare trendmeter.

Officieel heet het een onderzoek naar “de trends in ontevredenheid, vertrouwen, maatschappelijke zorgen en politieke prioriteiten van de bevolking.” Waarom dit zo is geformuleerd (in negatieve en positieve termen) kan ik niet achterhalen. Kennelijk vinden wij het normaal dat een Nederlander nooit over de hele linie positief gestemd is en altijd wel een kopzorg heeft. Maar dit terzijde.

Meer algeheel vertrouwen en optimisme

De meest in het oog springende observatie is een trendbreuk: “Voor het eerst sinds drie jaar is er meer optimisme over ons land.” Een stijging van 26% (eind 2010) naar 32%. Toch vindt nog steeds een meerderheid dat het de verkeerde kant opgaat. Somber of negatief zijn vooral Limburgers, Telegraaflezers en PVV-stemmers (ik haal die conclusie uit de persinformatie). Dat is merkwaardig. Wij hebben nu een kabinet dat bedoeld is om juist dit publiek tevreden te stellen, zou je denken. Integendeel, het is vooral ook onder degenen die geen VVD of PVV stemmen dat het vertrouwen is toegenomen.

Meer tolerantie


Minder aandacht in de pers kreeg de observatie dat Nederlanders toleranter zijn geworden tegenover immigranten en positiever over integratie. Een meerderheid vindt ook dat er te negatief over allochtonen wordt gesproken en geschreven. Toch vindt een zelfde meerderheid dat Nederland te veel van zijn eigenheid verliest. Een mogelijke verklaring voor deze ogenschijnlijke tegenstelling is dat men het herstel van de ‘eigenheid’ liever ziet in positief gedrag van autochtone Nederlanders (‘begin bij jezelf’) in plaats van in het negatief afschilderen van allochtonen of moslims.

Zorgen over arm versus rijk

Over de kloof tussen rijk en arm en bonussen aan de top zijn mensen vaker ontevreden dan drie jaar geleden, stelt het rapport. Ook de klachten dat de burger de rekening betaalt van de crisis en dat bestuurders en ambtenaren falen worden vaker genoemd. Prijsstijgingen en belastingen zijn juist minder een punt van zorg.

Europa blijft ver ons bed

Het onderzoek bevestigt de algehele ambivalentie die door Europa waart over de rol en betekenis van de Europese Unie. De EU is noodzakelijk maar leuk is het niet, daarop komt het neer. Ook heerst onduidelijkheid over de eurocrisis. Er moet bezuinigd worden maar de miljarden vliegen om de oren, zo lijkt het. Dat Nederland niet alleen uit solidariteit maar ook uit eigen belang bijdraagt aan het euro garantiefonds is onder onze bevolking geen gemeengoed, zo blijkt uit het onderzoek.

Wie het rapport wil lezen verwijs ik naar deze link:
Kwartaalbericht 2011-1 SCP

donderdag 7 april 2011

Het onderwijs: fokkerij of kweekvijver


Onderwijsfilosoof prof. Grahame Lock

Discussies over het onderwijs zijn typerend voor de worsteling van de samenleving met zichzelf. Zij zijn (ook daarom) never ending. Wij leven in een tijd waarin de bijdrage van het onderwijs aan de continuïteit van onze materiële welvaart sterk centraal is komen te staan. Ook het mooie liberale ideaal van individualisering en zelfontplooiing is hieraan volledig ondergeschikt gemaakt, zoals bijvoorbeeld weer eens duidelijk werd in de actuele discussie over de fiscale afrekening met langstudeerders in het hoger onderwijs. Ik heb in mijn blog al vaker geschreven over de vernauwing van ons onderwijs tot een voorsorteermachine die misschien voldoet aan de inrichting van onze huidige maatschappij maar die onvoldoende ruimte biedt aan talenten voor de maatschappij van morgen. Nog niet zo lang geleden heb ik in dat verband mijn hartgrondige instemming betuigd met het beperken van het aantal profielen in het voortgezet onderwijs als – gelukkig – een stap in de goede richting.

De strijd tegen doorgeslagen nutsoriëntatie is echter allesbehalve gestreden. Dat werd dezer dagen nog eens onderstreept in een artikel in Trouw. De kop is veelzeggend: “Het onderwijs creëert gezapige koeien” (*). In het artikel interviewt het dagblad hoogleraar filosofie Grahame Lock (Oxford, Nijmegen) die al vaker in de Nederlandse pers over het onderwijs aan het woord is gekomen (bijvoorbeeld met de uitspraak:”de meeste mensen kunnen met minder kennis”). Zijn beoordeling van het Nederlandse onderwijs is mede gebaseerd op zijn kennis van het onderwijs in andere – Europese – landen waar evengoed dezelfde worsteling plaatsvindt. Het interview in Trouw beveel ik van harte ter lezing aan. Het is mij uit het hart gegrepen. Interessant is de verwijzing naar een recente brief van de Onderwijsraad aan de Eerste Kamer, waarin dit adviesorgaan – kennelijk – heeft gesteld dat onderwijs ook moet bijdragen aan vorming (“taal, cultuur, moraal, persoonlijkheidsontwikkeling”). Lock is het daarmee eens, maar vindt de stellingname ontoereikend, "want het is een vrijblijvend advies vol algemene, nietszeggende uitspraken. Een van de centrale aanbevelingen is dat de leraar zijn eigen rol bij de vorming van leerlingen moet onderkennen. De kans dat zo'n vage aanbeveling in de praktijk effect heeft, is verwaarloosbaar."

Lock’s beschrijving van de vormende rol van het onderwijs is een echo van het Renaissance ideaal van de homo universalis, die leest als een noodkreet tegen eenzijdig en vooral: te vroeg doorgevoerde specialisatie. Mensen – of leerlingen – zijn natuurlijk in hun talenten niet gelijk en niet gelijksoortig, en zij zijn zeker niet op dezelfde wijze universele talenten. Desondanks zijn juist de culturele en creatieve dimensies van ons menselijk vermogen die ons in staat stellen, generatie na generatie, grenzen te verleggen. Ik formuleer dit als mijn eigen vertaling van zijn stellingen in het interview.

Ook Lock weerspreekt de noodzaak niet van gedegen kennis en goed ontwikkelde vaardigheden op het gebied van taal en rekenen evenmin als ik dat doe (mits, voeg ik eraan toe: mede gebaseerd op inzicht). Niettemin is een school “bij uitstek een plek om jonge mensen in aanraking te brengen met cultuur en geschiedenis. Zo kweek je zelfstandige geesten die niet kritiekloos meehobbelen met de massa. En, voegt hij eraan toe, er is een politiek belang bij het dom houden van mensen. Iemand die zich nooit heeft verdiept in geschiedenis kan ook ontwikkelingen in de wereld van vandaag niet duiden. Zo iemand kun je van alles wijsmaken."

Mijn pleidooi is voor een juiste balans tussen de afstand die Lock bepleit tussen school en samenleving en het tegendeel: actieve betrokkenheid. Niets verhindert scholen om leerlingen te confronteren met de context van de levende maatschappij en haar actuele vraagstukken; maar dan niet gebaseerd op vooraf bepaalde methodes en voorschriften (Lock fulmineert ertegen), maar op een open manier. Wie goede vragen leert stellen, heeft een groot deel van het antwoord (en vandaag ook de noodzakelijke kennis) binnen handbereik.

Op een andere manier onderstreept Lock een betoog dat ik al eens heb gepubliceerd tegen het eenzijdige “kenniseconomie”denken (**). Ook dat mag niet het voornaamste motief zijn bij de voortdurende ontwikkeling van de belangrijkste investering die het onderwijs te allen tijde, in elke generatie, zal blijven.


(*) Lees: Artikel Trouw “Het onderwijs creëert gezapige koeien”


(**) Is puur mikken op een kenniseconomie wel de juiste strategie?

maandag 4 april 2011

Waar zit de rem op rechts?




In de publieke ruimte is nuance is niet en vogue. Mensen willen klare wijn, zonder omhaal, en die krijgen ze. Zeker krijgen ze die van de regerende rechterflank. Opinies en gevoelens uit de heup voeren de boventoon. Het verlangen naar duidelijkheid in maatregelen en standpunten lijkt sterker dan het besef van de werkelijke effecten daarvan. Iedere serieuze belangstelling ernaar wordt afgedaan als linkse kritiek of erger. De drang tot scoren wint het van iedere nieuwsgierigheid naar de achterkant van het rechtse gelijk.

Voorbeeld is PVV-kamerlid Lilian Helder die nu twee keer aandacht kreeg van de media. De eerste keer omdat zij in een kamerdebat over taakstraf versus gevangenisstraf overduidelijk struikelde toen zij werd bevraagd aan de hand van statistische onderzoeksgegevens over dit onderwerp. Niet alle wetenschap is meteen waarheid, maar enige verdieping aan de hand van relevante literatuur is toch niet teveel gevraagd.

De tweede keer kreeg zij een heel interview in NRC/H van zaterdag 2 april. Ook daaruit blijkt hoezeer rechtse duidelijkheid een doel is op zichzelf. Ze kan Opstelten (en zijn staatssecretaris Teeven) altijd “rechts passeren” als ze wil. En dat wil ze steevast. Maar waarom? Wie dat zo zegt is vervuld van effectbejag en niet in de eerste plaats van de merites van het onderwerp.

Desondanks kan de vraag worden gesteld waar ook voor politici te rechterzijde de grens is. Wie uit is op (kiezers-)effect zal deze in de eerste plaats zoeken bij de kiezers zelf. De achterban van de PVV is echter van zeer gemengde samenstelling en niet in rechts te generaliseren. Bovendien passeert de PVV ten aanzien van het sociale beleid de PvdA even makkelijk links als rechts, ten aanzien van law and order, de VVD.

Zo bezien gaat het dus eerder om de grenzen van het electoraal opportunisme dan om die van ‘rechts’ alleen. Ik ga ervan uit dat de Nederlandse kiezer voor rede en matiging vatbaar is en dit per saldo ook verlangt. Het mag niet te gek worden. Menig PVV-aanhanger zal ook beseffen dat op de standpunten van Wilders automatisch de rem zit van de kamermeerderheid. En wie het programma van de PVV erop naleest zal ook zien dat ten aanzien van tal van onderwerpen waarover Wilders c.s. de grote broek aandoen (Europa bijvoorbeeld) de partij niet eens een poging doet om daad bij woord te voegen.

Ondertussen wordt het steeds rustiger rond het onderwerp waarmee Wilders de meeste aandacht trok, zijn kruistocht tegen de islamisering. Zijn aankondiging van een vervolg op Fitna baart nauwelijks nog opzien. Misschien hebben de recente ontwikkelingen in de Arabische wereld bij het publiek de ogen geopend over de realiteit van nuance en verscheidenheid die meer dwingend is dan het zwart/wit schema tussen moslims en (seculiere) christenen.

Dat de traditionele schema’s en dus ook de grenslijnen verschuiven.is een versleten cliché. De rek “op rechts” is er op enig moment uit. Dat dit ook afhangt van de wijze waarop links naar die schuivende grenzen kijkt behoeft geen betoog.