vrijdag 14 oktober 2011

Babyboomers rollebollen over hun geschiedenis


Happening bij het Lieverdje, jaren zestig


De recente polemiek in de Volkskrant over het erfgoed van de babyboomers bewijst dat geschiedenis beter niet kan worden geschreven door degenen die haar zelf hebben gemaakt. Daarvoor is afstand nodig en emotionele neutraliteit. Zo niet de columnist Max Pam die in reactie op een artikel van Huub Mous (“ Wij, babyboomers, zijn bij de eerste afslag al het spoor bijster geraakt ”) fel terugbekt: “ Wij babyboomers hebben gefaald? Spreek voor jezelf, zak !”.

In de moderne geschiedenis volgde op perioden van revolutie en turbulentie steevast een fase of ten minste een element van reactie: de contra-reformatie in de 17e eeuw, de restauratie na de Franse revolutie, het fascisme na de fase van mentale en politieke chaos in de fin de siècle. De “contra-revolutie” na de jaren zestig zette in feite al vroeg in. Binnen een decennium werd het hele bouwwerk van inspraak en medezeggenschap met de grond gelijk gemaakt. Dit gebeurde vooral onder de druk van efficiency, concurrentievermogen, “kwaliteit” en, zo zou men kunnen zeggen, de algehele economisering van ons maatschappelijke en publieke leven.

Andere verworvenheden van het provocerende en ludieke lawaai waarmee de babyboom-generatie zichzelf vijftig jaar geleden liet kennen zijn juist bestendigd en hebben zich verder ontwikkeld, ook met hun keerzijden. Ontzuiling, sociale vrijheid en individualisering lijken doorgeslagen naar een situatie van massaal isolement en matschappelijke onverschilligheid. De popcultuur heeft het (klein-)kind gebaard van ongeremd hedonisme waarin uiterlijke verschijning en mediagenieke kwaliteiten de boventoon voeren.

Maar er is natuurlijk veel meer gebeurd, meer dan enkel kan worden toegeschreven aan de eigenheden van deze specifieke generatie. De vraag is of de recente geschiedenis en de periode waarin babyboomers hun invloed lieten gelden wel helemaal op dezelfde wijze kunnen worden gesegmenteerd. De popcultuur was in feite het product van een voorafgaande generatie. En na de jaren tachtig – ik denk met name aan de informatie- en communicatie technologie – werd een nieuwe jongere generatie prominent. Was Steve Jobs een babyboomer, of juist niet?

Ten slotte is er een spanningsveld tussen het tijdperk waarmee babyboomers zich graag identificeren (“de jaren zestig”) en datgene waarop zij nu worden afgerekend (en ook zichzelf laten afrekenen): het – vermeende – echec van de multiculturele maatschappij en de torenhoge schuldenlast die nu op het bord komt van weer volgende generaties. Is verhaal inderdaad een epos van zoek geraakte sporen? Wie babyboomer Job Cohen in de ogen kijkt ziet het hele pallet van idealisme en vertwijfeling dat aan de meeste van zijn tijdgenoten is voorbijgetrokken. Zijn positie in de branding van de politiek, van een partij die wel heel erg de klappen van de afrekening moet verwerken, lijkt symbool te zijn van een verleden tijd waarvan geen afscheid valt te nemen.

zondag 9 oktober 2011

Vlees of fruit, de jagers en de verdelers




Er is veel ophef over de frauderende professor die met onderzoek had aangetoond dat vleeseters “egoïstische hufters” zijn. Van degelijk onderzoek was geen sprake, aldus de berichten. De tabellen die de stelling moesten onderbouwen bleken nep te zijn. Schande dus. En het was niet zomaar een foutje. De hoogleraar in kwestie zou een spoor van twijfelachtig wetenschappelijk werk hebben getrokken.

De gang van zaken valt des te meer te betreuren omdat de vraag naar mentaliteitsverschillen tussen grazers en vleeseters wel interessant is. In mijn eigen onwetenschappelijkheid hanteer ik een vergelijkbaar onderscheid ook al zijn mensen in beginsel geëvolueerd als omnivoor. En het is wat mij betreft meer een metaforische kwestie dan een academische.

Voorop staat dat geen enkel dier (mens incluis) ontkomt aan het verlangen naar voedsel. Daar is op zichzelf niks egoïstisch aan, of je zou kunnen zeggen dat dit het gedeelde egoïsme is van alle levende soorten, wat zij ook verteren. Zonder een functionerende voedselpyramide staakt de aardse levenscyclus. Op enig moment zijn wij allemaal voedsel.

Ik zie desondanks wel een onderscheid, niet tussen gras of vlees maar tussen degenen die er vooral op uit zijn om de buit te vangen (lees: geld te verdienen) en degenen die zich liever eraan wijden dit redelijk te verdelen en die meer van nature de belangen behartigen van de hele groep. Dat beeld loopt niet helemaal parallel met het eerdere onderscheid. Ook meer huiselijk ingestelde mensen delen in de buit, of het nu vruchten zijn of ribkarbonades. Het komt dicht bij de gedachte die in het gewraakte onderzoek aan de orde is: wij zijn niet allemaal in gelijke mate altruïst en egoïst. Maar niemand is in mijn ogen uitsluitend het ene of het andere. We praten over gradaties. Daarin had de hoogleraar best wat diepgang mogen brengen, met meer gefundeerde tabellen.

Nu zal wel niemand het nog aandurven om nog een keer over de vleeseters onder ons te beginnen. Terecht, want dat gaat in feite over heel iets anders. Ik eet graag een biefstukje, maar als ik ergens toe behoor dan is het toch eerder de zorgzame kudde dan de op winst beluste roofdieren.

zaterdag 8 oktober 2011

Nu heb ik eindelijk een boerka gezien




Ik dacht dat het mij nooit zou overkomen. De drukte over boerka’s heb ik altijd gezien als een sterke overdrijving. Waarom iets bij wet gaan verbieden dat toch al niet of nauwelijks voorkomt. Ik kende het verschijnsel alleen van plaatjes.

Maar nu zag ik een boerka op de openbare straat (*). De gedaante stond bij een tramhalte, met daarnaast een man. Daaruit leidde ik af dat onder het zwarte gordijn vermoedelijk een vrouw verborgen was. Ik kon niet nalaten er bij het voorbijgaan een flink aantal seconden naar te staren. Mijn wenkbrauwen fronsten.

De aanblik liet mij niet los. Dat zou mij ook zijn overkomen als ik midden in de zomer Sinterklaas was tegengekomen. Aan de geheel verborgen gestalte van een vrouw kleeft een maatschappelijk debat. De communis opinio in ons land is dat het niet past. De man die op deze manier zijn vrouw meevoert op de openbare straat is een onderdrukker. Daarom moest ik wel fronsen, omdat dit is wat wij vinden en dat behoren wij ook te laten zien. Deze algemene norm drong zich op in mijn gezicht, terwijl ik ook had kunnen lachen.

Echt storend kan ik het niet vinden, dat wil zeggen: zo lang ik niet al die gedachten er bij heb, die dwingende bezitsdrang, de ongelijkheid, de verborgen zieligheid van die vrouw. Zo hoef ik niet te denken, ook al was de aanblik verre van vrolijk.

Gezegd wordt dat wij de binnenkomst van dit soort fremdkorper moeten beschouwen als een verrijking. Dat gaat mij echt te ver. De man en die vrouw (het zal toch een vrouw zijn geweest) stonden daar geheel in zichzelf verzonken. Klederdrachten kunnen uitnodigend, ja zelfs feestelijk zijn, maar het beeld bij die tramhalte was van een volkomen stilte, ja zelfs van pure grimmigheid.

Terug naar de publieke discussie die erop uit is dit te verbieden. Ik heb daarover al vaker mijn twijfels geuit. We praten hier niet over een muggenplaag. Mijn gevoel is dat wij de gestalte onder het donkere gewaad – lees: die vrouw – eerder nog kwetsbaarder maken. Het gaat niet om haar. Het gaat om hem.

Ik wil wel horen wat die mannen er zelf over te zeggen hebben en niet enkel de herhaalde publieke afkeuring. En als er een wettelijk verbod komt, laten we dan ook denken aan de agent die straks dat varkentje moet wassen.

(*) Een medeblogger wijst mij erop dat de afbeelding geen boerka is maar een niqaab. Zo leer je nog eens wat. Dit was ook wat ik feitelijk op straat zag. De term boerka gebruik ik desondanks om beide drachten aan te duiden.

maandag 3 oktober 2011

De oude partijen worstelen tegen de stroom in




PvdA en CDA zakken beide steeds verder weg in de kiezersgunst. Met de gelijktijdige stabiele, licht stijgende positie van SP en D66 lijkt vooral sprake te zijn van een herschikking in en rond het midden, neigend naar links. Het zijn slechts weerberichten die er ten minste op wijzen dat de rechtse hype een grens heeft bereikt – of ten minste een forse drempel. Maar belangrijk is vooral dat de partijen die de drager zijn van de klassieke ideologieën geen wind meer vangen. Zij dobberen in een niemandsland.

In een televisie-interview dit weekend zag ik de CDA-partijvoorzitter Ruth Peetoom omstandig en tamelijk hulpeloos vertellen over de strategische inspanningen die haar partij weer op de kaart moeten brengen. Heel concreet werd het niet. Haar uitleg bleef hangen in procesmatige verklaringen. Zij heeft het dubbel moeilijk want haar partij mist een duidelijk boegbeeld. Verhagen is de vleesgeworden ontkenning dat het CDA ooit nog met één mond zal kunnen spreken.

De PvdA spreekt – of zwijgt – met een mond die haar achterban steeds minder bevalt. Telkens opnieuw laat haar leider Cohen zich in een hoek zetten door plagerijen van rechts. Tegelijkertijd ontkomt hij er niet aan te zwichten voor de druk van het kabinet als zijn medewerking nodig is in kwesties van nationaal belang (zoals de euro). In het publieke beeld is het gezicht van de partij net zo tweeslachtig als dat van het CDA, verscheurd door verantwoordelijkheidsdrang aan de ene kant en de onzekere speurtocht naar hernieuwd politiek appeal aan de andere. In dit licht zijn partijen zoals de SP, D66 en ook Groenlinks enkel vluchtheuvels maar geen fundamenteel alternatief.

Het succes van de VVD is vooral te danken aan de onverbiddelijke keuze voor direct electoraal succes. Van serieuze pogingen tot een modern liberaal profiel is geen sprake. Als voorman van zijn partij bedient Rutte zich enkel van turbotermen die goed liggen bij publiek en media. Desondanks kan dit moeilijk verbloemen dat de VVD even onherkenbaar is geworden als haar traditionele medepartijen.

Politieke partijen of – anders gezegd – de politieke segmentaties van het electoraat zijn er niet voor de eeuwigheid. Steeds meer dringt het beeld op dat geen enkele strategische heroriëntatie de partijen van het oude schema kan terugbrengen in het centrum van de macht. Die heroriëntatie zal vooral van de kiezers zelf moeten komen. De grote vraag is hoe dit proces zich daadwerkelijk zal voltrekken en of partijvorming in de gangbare zin überhaupt nog een rol kan spelen. Wij weten inmiddels dat het vooral op personen aankomt. Hun opkomst is onvoorspelbaar, grillig en doortrokken van opportuniteit. En misschien is dat de karakteristiek bij uitstek van het politieke toneel dat ons (ook) in de komende periode te wachten staat.