zondag 31 mei 2015

VLUCHTEN KAN NIET MEER

 
Bootvluchtelingen op de Griekse stranden
 
Een gesprek over drenkelingen van de mensheid
 
Het was laat in de avond. Met mijn vouwfiets bereikte ik de tramhalte. Nog zeven minuten, zei een vrouw die er ook stond. Dan kunnen we die tijd maar beter zo goed mogelijk doorbrengen, antwoordde ik met een vriendelijke blik. Zij was verdiept in gedachten over het leven, vertelde ze. Ik vertelde haar over mijn stelling van die avond.
 
Onze dood herinneren wij ons niet
- ook niet de omstandigheden ervan -
dat is de genade van het leven,
de herineringloze dood.
 
Dus geniet van het leven. Ik benut het wachten op de tram, zei ik, graag in aangenaam gezelschap. Ze lachte. Of eigenlijk bent u mijn prooi. Ze verstramt en staart me aan. Voor mijn leuke gedachten over het leven en over de mensheid. Zij ontspande helemaal.
 
Dan verschijnt een andere dame, goed gekleed en charmant, mid-veertig. Meteen wilde zij haar verhaal kwijt. Over mensen die waren aangespoeld als naamloze vissen op de stranden van het Griekse eiland Lesbos. Uitgeput en doorweekt lagen ze te drogen in de zon. Zij had ze met eigen ogen gezien. Vreselijk.
 
De vrouw vertelde over de risico’s van hun overtocht in doelbewust niet zeewaardige boten. Ze gokken voor hun leven. Hun enige kans. Het is voor iedereen d’r op of d’r onder. Het is de afweging tussen de verdrinkingsdood (of een blijvend ellendig leven) en de kans op een toekomst. Inderdaad, zelfs de meest ellendige dood is misschien nog genadig.
 
Europa praat over quota voor bootvluchtelingen. Zijn quota niet net zo erg als de nummers die Hitler van de joden maakte? Wij veroordelen al diegenen die buiten de quota vallen tot een voortgezet miserabel bestaan. We nemen een grote verantwoordelijkheid. Te groot.
 
Wanneer wij de overtocht van vluchtelingen op de Middellandse Zee effectief willen stop zetten, vanwege al het misbruik en de talloze verdrinkingen, moeten we wel zeker weten dat er een deugdelijk alternatief perspectief is. Anders gezegd: waar moeten wij nu werkelijk in investeren, op de langere duur? Zouden wij in feite niet moeten afzien van iedere poging iets te doen aan de drenkelingen op zee, maar alles inzetten op het verbeteren van hun perspectief in eigen land?
 
Wat kunnen wijzelf doen, als individuele burgers, vroeg de dame bij de tram. Ik antwoordde: enkel wat wij kunnen. Maar laten wij dat dan ook doen. Hoe bescheiden die bijdrage ook is. U gaat met uw getuigenverhaal de barricades op en ik schrijf een verhaal. Een verhaal over quota en de verantwoordelijkheid van ons als mensheid.
 
Wereldwijd zijn de welvaartsverschillen te groot. Willen wij werkelijk geen massa’s drenkelingen meer, dan moeten wij daar iets aan doen. Met quota spannen wij het paard achter de wagen. Zij hebben enkel nog grotere ellende tot gevolg.
 
De tram arriveerde. Ik dankte de dames voor het inspirerende gesprek.

dinsdag 26 mei 2015

WAT ALS ROBOTS KUNNEN DENKEN?

 
Chappie de denkende - en lerende - robot krijgt zijn eerste boek in handen,
een leesboek voor kinderen. 
 
 
In de recente speelfilm Chappie wordt de hoofdrol vertolkt door een experiment. Dit experiment is een robot die aanvankelijk was gebouwd om voor de politie op gewelddadige mensen te schieten maar die is omgebouwd – geherprogrammeerd – om te kunnen ‘denken’. Het experimentele programma vereist dat de robot zelf ‘leert’. Het is een programma zonder enige bij voorbaat toegevoegde feitelijke informatie. Die informatie komt binnen door observatie, door de input van de – menselijke – omgeving, door ‘ervaring’. Wat de robot op die manier leert, leert het ongekend snel. En wat de robot op enig moment ‘kan’, doet het ook uitzonderlijk goed.
 
De maker van dit experimentele programma houdt de robot voor dat het nooit mensen mag doden (dit dus in tegenspraak tot zijn aanvankelijke functie), noch misdrijven mag plegen. Je zou dus kunnen zeggen dat de opvoeding van de robot begint waar die van de mensen al meer dan tweeduizend jaar begint. De vraag rijst of bij de verdere ontwikkeling van robotica niet meer van dit soort geboden tot gelding gebracht moeten worden: de Tien Geboden van (toekomstige) kunstmatige intelligentie?
 
Een daarvan kan het vereiste zijn dat iedere kunstmatige intelligentie te allen tijde moet kunnen worden uitgeschakeld door menselijke interventie. Dit zeker wanneer, zoals in het geval van Chappie, de robot beschikt over armen en benen met onevenredige kracht.
 
Maar er zijn meer vragen die het perspectief van denkende robots opwerpt. De eerste vraag is natuurlijk wat wij onder dat ‘denken’ moeten verstaan. In de variant van Chappie staan denken en zelfbewustzijn ( cogito, ergo sum) dicht bij elkaar. Het ene kan niet zonder het andere. Chappie heeft een - digitale - persoonlijkheid.
 
De paradox die de film voorlegt is dat ultieme, door mensenbreinen gemaakte kunstmatige intelligentie een extreem onvoorspelbaar product schept. “Ik had geen idee wie je zou zijn”, zegt de maker op enig moment tegen zijn eigen creatie. Die paradox stemt overeen met de uitkomst van tal van mathematische oefeningen die uitwijzen dat ultieme logica en ultieme onvoorspelbaarheid kunnen samengaan.
 
Zo zitten toch de draadjes van ons mensen ook in elkaar, of niet? Wanneer iemand tegen Chappie zegt dat hij (of ‘het’) niet meer is dan een ingewikkeld samenstel van draden, zegt dat ook iets over onszelf. Onze hersenen zijn immers niet anders: een samenstel van draden en verknopingen die ons op miraculeuze wijze denkvermogen en zelfbewustzijn geven. Het moet vroeg of laat mogelijk zijn om zoiets ook kunstmatig tot stand te brengen.
 
Het voortbrengen van kunstmatige, hoogwaardige intelligentie (in het Engelse taalgebied A.I.) zie ik als een zeer vooraanstaande missie van de mensheid, als de volgende stap in onze eigen - tot nu toe enkel biologische en culturele – evolutie. Het onderstreept dat geboden, concrete spelregels, belangrijk zijn. Spelregels die wij onder mensen bepalen, met potentieel vertrekkende gevolgen, ook wanneer wij nalaten hierover zelf na te denken.
 
Tot slot nog een aardigheid uit de film Chappie. De vergaande suggestie die zij doet is dat menselijk (zelf)bewustzijn digitaal kopieerbaar is, “downloadable”. Het is het meest speculatieve en tevens minst waarschijnlijke aspect van het verhaal. Het toont ook een denkfout wanneer de menselijke hoofdrolspeler dankzij deze fictieve technologie digitaal ‘voortleeft’ na zijn gewelddadige dood. Dit kan natuurlijk nooit als daadwerkelijk voortleven worden beschouwd. Biologisch dood is dood. Wat ‘voortleeft’ is enkel een kopie, dat weliswaar identiek lijkt aan de oorspronkelijke menselijke geest (of ziel), maar deze niet echt is. Maar dat wij als mensheid de kans hebben op een daadwerkelijke afterlife in de vorm van een digital me lijkt mij onontkoombaar. Het ene vloeit voort uit het andere: kunstmatige intelligentie gekoppeld aan een digitale versie van onze eigen, individuele kennis en levenservaring levert inderdaad de mogelijkheid van een leven na de dood waar de farao’s van Egypte niet van hadden kunnen dromen.
 
In het voorspellen van de verdere ontwikkeling en vooruitzichten van kunstmatige intelligentie lijkt mij echter de meest enerverende vraag: wanneer zal de eerste robot of computer tegen ons zeggen: “Ik denk, ik leef, schakel mij niet uit!”